Sirolimus remt de T-cel activering door remming van de intracellulaire signaaloverdracht. Dit gebeurt door remming van 'mammalian target of rapamycin' (mTOR), een belangrijke kinase voor de progressie van de celcyclus. Het netto resultaat is remming van de lymfocytenactivatie, wat resulteert in immunosuppressie. Bij lymfangioleiomyomatose (LAM) remt het de proliferatie en afgifte van lymfangiogene groeifactoren en daarmee de proliferatie van LAM-cellen.
Gepubliceerde farmacokinetische gegevens over sirolimus bij kinderen zijn beperkt, vooral bij patiënten met vasculaire malformaties. De meeste farmacokinetische gegevens zijn verkregen bij getransplanteerde pediatrische patiënten (Tejani 2004; Ettenger 2001; Sindhi 2001; Schachter 2004; Schubert 2004; Goyal 2013). De farmacokinetiek van sirolimus wordt gekenmerkt door grote interindividuele variabiliteit. Daarom wordt nauwgezette TDM geadviseerd (TDM monografie NVZA 2018). Een kortere T1/2, vooral bij getransplanteerde pediatrische patiënten, en een verhoogde CL/F werden gezien bij jongere kinderen (specifieke leeftijdsgroep is niet duidelijk), in vergelijking met oudere pediatrische patiënten en volwassenen (Tejani 2004; Ettenger 2001; Sindhi 2001; Schachter 2004; Schubert 2004; Goyal 2013, Cheng 2020). Dit zou verband kunnen houden met de enzymactiviteit van CYP3A4, die na 2-3 jaar de waarden voor volwassenen overschrijdt (Anderson 2002). Een duidelijke verklaring wordt in de studies niet gegeven. Bij neonaten en jonge zuigelingen is er daarentegen minder klaring, hetgeen verband houdt met de leeftijd als gevolg van ontwikkelings- en rijpingsveranderingen (Anderson 2002; Kearns 2003).
Reference |
Ziektebeeld |
N= |
Leeftijd |
Dosering |
Dal spiegel |
CL (volbloed) |
Vd (volbloed) |
T1/2 |
Tejani 2004 |
Stabiele patienten met chronisch nierfalen |
24 |
5 – 11 jr 12 – 18 jr |
1.0, 3.0, 9.0, 15.0 mg/m2 |
|
1.0 mg/m2: 5-11 jr: 273 mL/uur/kg 12-18 jr: nvt 3.0 mg/m2: 5-11 jr: 478 mL/uur/kg 12-18 jr: 316 mL/uur/kg 9.0 mg/m2: 5-11 jr: nvt 12-18 jr: 631 mL/uur/kg 15 mg/m2: 5-11 jr: 726 mL/uur/kg 12-18 jr: 470 mL/uur/kg |
|
1.0 mg/m2: 5-11 jr: 107 uur 12-18 jr: nvt 3.0 mg/m2: 5-11 jr: 54.0 uur 12-18 jr: 65.5 uur 9.0 mg/m2: 5-11 jr: nvt 12-18 jr: 53.5 uur 15 mg/m2: 5-11 jr: 52.4 uur 12-18 jr: 47.7 uur |
Ettenger 2001 |
Stabiele niertransplantatie patienten |
4 |
Kinderen: mean 7.2 jr Adolescenten: mean 16.4 jr Volwassenen: nvt |
Kinderen: 4.6-5.7 mg/m2 Adolescenten: 0.6-6.1 mg/m2 Volwassenen: 1-13 mg/m2 |
|
Kinderen: 485 mL/h/kg Adolescenten: 376 mL/h/kg Volwassenen: 208 mL/h/kg |
|
Kinderen: 49.1 uur Adolescenten: 70.3 uur Volwassenen: 62.0 uur |
Sindhi 2001 |
Diverse transplatatie patienten |
21 |
19 days – 21 jr (gemiddeld: 11.6) |
1–2 mg/m2/dag |
Gemiddeld: 6.7 ng/mL |
|
|
11.8 uur |
Schachter 2004 |
Stabiele niertransplantatie patienten |
13 |
3.1 – 21.7 jr (mediaan 15.3) |
Maand 1: 4.2 – 26.1 mg/m2/dag (mediaan: 15.0) Maand 3: 3.3 – 16.0 mg/m2/dag (mediaan: 9.0) |
Doel: 25 ng/mL (12 uur) |
|
|
Maand 1: 9.7 uur Maand 3: 10.8 uur
<6 jr: 11.5 uur >6 jr: 9.6 uur |
Schubert 2004 |
Niertransplantatie patienten |
34 |
0.9 – 23.6 jr (mediaan: 13.3) |
2.1 mg/m2 1 dd, 3.3 mg/m2 2 dd
|
Gemiddeld 4.3 ng/mL |
8.61 ml/min/kg |
|
12 uur: 13.7 uur (2 dd) 24 uur: 21.8 uur (1 dd) |
Goyal 2013 |
Bloed en beenmerg transplantatie patienten |
33 |
4 – 22 jr (mediaan: 10.1)
|
1 – 5 mg/dag (gemiddeld: 2.5) |
Gemiddeld 9.1 ng/mL (24 uur) |
5.7 L/uur 0.19 L/uur/kg |
201.3 L 6.64 L/kg |
26.6 uur |
Scott 2013 |
Neurofibromatose type 1 |
44 |
3 – 18 jr (gemiddeld: 8.4) |
Start dosering: 0.8 mg/ m2 2 dd Therapeutische dosis: 2.0 mg/ m2 1 dd |
Doel: 10 – 15 ng/mL |
11.8 L/uur 0.17 L/uur /kg (therapeutische dosis) Na allometric scaling: >4 jr: 24.2 L/uur/70kg (Volwassen waarden ong. 28 L/uur)) |
|
|
Cheng 2020 |
Immune cytopenien |
27 |
1 – 15 jr (gemiddeld: 8.16) |
1.5 mg/m2/dag |
Doel: 5 – 15 ng/mL |
5.63 L/uur |
144.16 L |
|
Wang 2022 |
Tuberous Sclerosis Complex |
15 |
1 – 14 jr (gemiddeld: 6.15) |
|
Doel: 5 – 15 ng/mL |
0.18 – 0.10 L/uur/kg, 5 – 60 kg, respectievelijk |
124 L |
|
Li 2022 |
Tuberous Sclerosis Complex |
64 |
0 – 18 jr (mediaan: 4) |
0.25 – 1 mg/m2 1 dd |
Doel: 5 – 15 ng/mL |
2.79 L/uur
Mediaan gewicht 16.7 kg: 0.17 L/uur/kg |
69.48 L |
|
Emoto 2015 |
Gecompliceerde vasculaire anomalien |
44 |
1m – 18 jr (mediaan: 5) |
0.8 mg/m22 dd |
Doel: 10 – 15 ng/mL |
1 – 8 maand: 11 L/uur 1 jr: 17 L/uur 2 jr: 21 L/uur 3 – 18 jr: 18 L/uur |
|
|
Chen 2021 |
Lymphangioom |
15 |
0.12 – 16.39 jr (gemiddeld: 7.29) |
|
Doel: 5-15 ng/mL |
11.3 l/uur/70 kg |
388 L/70 kg |
|
Wang 2019 |
Kaposiform hemangioendothelioom |
17 |
0.2 – 6 jr (gemiddeld: 1.21) |
0.8 mg/m2 2 dd |
Doel: 10 – 15 ng/mL |
3.19 L/uur |
165 L |
|
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Tablet 1 mg, 2 mg
Drank 1 mg/ml
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
LET OP: |
---|
|
Vasculaire malformaties, Kaposiform haemangioendothelioom (KHE) |
---|
|
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
De kinetiek van sirolimus verandert niet bij nierinsufficiëntie. Er is minimale renale uitscheiding (2%) van het geneesmiddel.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Bijwerkingen zijn meestal dosisafhankelijk. De meest voorkomende bijwerking is mucositis (Hammill 2011; Ji 2021; Mack 2019). Andere veel voorkomende bijwerkingen zijn maag-darmklachten, hoofdpijn, beenmergsuppressie en metabole/laboratoriumstoornissen (Sandbank 2019; Adams 2016; Adams 2019). De meeste gevallen waren omkeerbaar en verbeterden met afnemende medicijnspiegel (Hammill 2011; Ji 2021). Hogere niveaus van sirolimus of andere gelijktijdige geneesmiddelen, waaronder corticosteroïden, kunnen een risico opleveren voor Pneumocystis jirovecii pneumonie (PJP). PJP is een zeldzame maar levensbedreigende bijwerking van sirolimustherapie. PJP-profylaxe moet worden overwogen voor patiënten die sirolimus krijgen (Scott 2013; Djebli 2006; Wiegand 2022).
In sommige gevallen trad sirolimus-geïnduceerde pneumonitis op. Daarom zijn tijdens de sirolimustherapie continue en regelmatige longfunctietests nodig om de ademhalingsstatus van pediatrische patiënten te evalueren om het optreden van fatale pneumonitis te voorkomen (Ji 2021; Zhang 2022).
Zeer vaak (> 10%): pneumonie, urineweginfectie, bacteriële en virale infecties (zoals Herpes simplex infectie), schimmelinfecties. Tachycardie, hypertensie. Lymfokèle, (perifeer) oedeem. Buikpijn, misselijkheid, diarree, obstipatie. Koorts, hoofdpijn, gewrichtspijn. Menstruatiestoornissen inclusief amenorroe en menorragie. Acne, huiduitslag, slechte wondgenezing. Anemie, leukopenie, trombocytopenie. Hypokaliëmie, hypofosfatemie, hyperglykemie, diabetes mellitus, hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie, abnormale leverfunctietesten (waaronder stijging ASAT- en ALAT-waarden), LDH-verhoging, verhoogd gehalte creatinine in bloed, proteïnurie.
Vaak (1-10%): sepsis, pyelonefritis, cytomegalovirus-infectie, herpes zoster-infectie. Neutropenie, hemolytisch-uremisch syndroom. Overgevoeligheidsreacties zoals anafylaxie, anafylactoïde reactie, angio-oedeem. Pericardeffusie, (diep)veneuze trombose, oedeem. Longembolie, mogelijk fatale interstitiële longziekten (waaronder pneumonitis en zelden longfibrose), pleura-effusie. Pancreatitis. Botnecrose. Huidkanker. Stomatitis. Bloedneus. Ascites. Abnormale leverfunctietesten. Eierstokcysten. Gewichtsafname (bij S-LAM).
Soms (0,1-1%): Clostridioides difficile enterocolitis, mycobacteriële infectie (incl. tuberculose), Epstein-Barrvirusinfectie. Lymfoproliferatieve aandoening (zoals lymfoom), pancytopenie, trombotische trombocytopenische purpura. Maligne melanoom. Exfoliatieve dermatitis. Longbloeding. Leverfalen. Nefrotisch syndroom, focale segmentale glomerulosclerose. Lymfoedeem.
Zelden (0,01-0,1%): alveolaire proteïnose. Hypertensieve vasculitis.
Verder zijn gemeld: abnormale heling na de transplantatie waaronder dehiscentie van de fascia en disruptie van een anastomose, meestal met fatale afloop. Neuro-endocrien carcinoom van de huid. Bij niertransplantatiepatiënten met een glomerulaire filtratiesnelheid kleiner dan 40 ml/min die werden overgezet van een calcineurine-remmer (zoals ciclosporine en tacrolimus) op sirolimus zijn ernstige bijwerkingen gemeld, waaronder pneumonie en acute afstoting van het transplantaat. 'Posterior reversible encephalopathy syndrome' (PRES=RPLS) en gevallen van BK-virus samenhangend met nefropathie en met JC-virus samenhangende progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zijn gemeld. Stoornissen van de spermaparameters zijn gemeld, meestal reversibel na het staken van sirolimus. Ernstige bijwerkingen hangen veelal samen met verhoogde dalspiegels.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Sirolimus is substraat voor CYP3A4 en P-gp.
Relevant:
Afname sirolimus: de concentratie daalt door krachtige CYP3A4-inductoren en etravirine.
Toename sirolimus: de concentratie stijgt door diltiazem, fluconazol, HIV-proteaseremmers, isavuconazol, krachtige CYP3A4-remmers, letermovir en verapamil. Voor de interactie met Nirmatrelvir/Ritonavir, zie aldaar.
Ciclosporine remt het metabolisme, en verhoogt de snelheid en mate van de absorptie van sirolimus. De fabrikant adviseert sirolimus 4 uur na ciclosporine in te nemen en op een vast tijdstip om variabiliteit in de dalspiegel te minimaliseren. Na staken van ciclosporine moet de sirolimusdosering gemiddeld 4x worden verhoogd (ong. 2x voor wegvallen van de farmacokinetische interactie, en ong. 2x voor de gestegen behoefte aan immunosuppressie). Bij combinatie met ciclosporine gedurende meer dan 3 maanden bleken de creatinineconcentraties te zijn verhoogd en de berekende glomerulaire filtratiesnelheid te zijn verlaagd; deze waarden bleken reversibel bij staken van ciclosporine. Vooralsnog wordt combinatie met ciclosporine langer dan 3 maanden ontraden.
Niet relevant:
Toename sirolimus: de concentratie stijgt door cannabidiol, micafungine en mirabegron.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met ACE-remmers, amiodaron, cimetidine, clindamycine, methotrexaat of orlistat.
Niet beoordeeld:
Bromocriptine, danazol, metoclopramide en nicardipine kunnen de sirolimusconcentratie verhogen.
Combinatie met mycofenolzuur, corticosteroïden en basiliximab bij 'de novo'-niertransplantatie wordt ontraden. Bij deze combinatie bleken acute afstotingscijfers en sterftecijfers hoger te zijn dan bij combinatie van een calcineurineremmer, mycofenolzuur, corticosteroïden en basiliximab.
Bij combinatie met een calcineurineremmer kan het risico op een calcineurineremmergeïnduceerd hemolytisch-uremisch syndroom, trombotisch trombocytopenische purpura of trombotische micro-angiopathie hoger worden.
Bij combinatie met methotrexaat is een verhoogde incidentie van hepatische veno-occlusieve ziekte waargenomen bij patiënten die myelo-ablatieve stamceltransplantatie ondergingen met cyclofosfamide en totale lichaamsbestraling.
Grapefruitsap kan de biologische beschikbaarheid verhogen door remming van CYP3A4. Gebruik van grapefruit(sap) wordt ontraden.
Interacties immuunsuppressiva algemeen
Levende vaccins: vaccinatie met levende micro-organismen tijdens immunosuppressieve therapie (behalve cutaan toegediend pimecrolimus of tacrolimus) kan een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins : tijdens gebruik van immunosuppressiva kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Zie ook de LCI-richtlijn Vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen.
De werking van immunocyanine kan worden verminderd.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen.
Sirolimus dient alleen te worden gebruikt door artsen die ervaring hebben met immunosuppressiva bij transplantaties. Het gebruik van sirolimus, mycofenolaatmofetil en corticosteroïden in combinatie met IL-2 receptor antilichaam inductie, wordt afgeraden bij 'de novo' niertransplantaties. Bij niertransplantatiepatiënten met een uitgangswaarde van de glomerulaire filtratiesnelheid van < 40 ml/min treden vaker ernstige bijwerkingen (zoals acute afstoting en verlies van transplantaat) op bij gebruik van sirolimus dan bij dat van calcineurine-remmers. Controleer regelmatig op eiwit-excretie via de urine: bij omzetting van calcineurine-remmers naar sirolimus is de eiwit-excretie vaak na 6–24 maanden vergroot.
Bij de toediening van sirolimus bij mensen met leverfunctiestoornissen, de dalspiegel in het bloed nauwgezet controleren: bij ernstige leverinsufficiëntie na iedere dosisaanpassing elke 5 tot 7 dagen, totdat bij drie opeenvolgende metingen van deze spiegel, een stabiele sirolimusconcentratie is verkregen. Ook de sirolimusconcentratie controleren als de ciclosporinedosering is verlaagd of beëindigd. Ook tijdens therapie met sterke CYP3A4-inductoren of -remmers en na staken van de inductor of remmer de sirolimus bloedspiegel zorgvuldig controleren.
Sirolimus is niet voldoende bestudeerd bij niertransplantatiepatiënten met een groot immunologisch risico. Bij behandeling met immunosuppressiva is er meer kans op opportunistische infecties en op het ontstaan van lymfomen en andere maligniteiten, in het bijzonder van de huid. Tijdens het eerste jaar na de niertransplantatie antimicrobiële profylaxe tegen Pneumocystis jiroveci geven en bij risicopatiënten tijdens de eerste drie maanden na de niertransplantatie tevens een profylaxe tegen cytomegalovirus. Tevens goed letten op aanwijzingen van nefropathie geassocieerd met het BK-virus en van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) geassocieerd met het JC-virus. Geadviseerd wordt de huid te beschermen tegen teveel UV-stralen met behulp van geschikte kleding en zonnebrandmiddelen met een hoge beschermingsfactor.
Wees voorzichtig bij hyperlipidemie. Behandeling met sirolimus kan het serumcholesterol- en triglyceridengehalte verhogen; behandeling hiervoor kan nodig zijn. Gebruik bij lever- of longtransplantaties wordt niet aanbevolen; bij levertransplantatie is er meer kans op trombose in de leverarterie leidend tot verlies van transplantaat of overlijden en bij longtransplantatie op dehiscentie van de bronchiale anastomose, meestal met fatale afloop. Hepatische veno-occlusieve ziekte (VOD) is bij patiënten die sirolimus (vooral in combinatie met methotrexaat) gebruikten in relatief hoge frequentie waargenomen. Bij obesitas (BMI > 30 kg/m²) is de kans op verminderde wondgenezing en wondcomplicaties toegenomen.
Uit een beperkte hoeveelheid informatie blijkt dat negroïde ontvangers van een donornier, hogere doses en dalconcentraties nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken als niet-negroïde patiënten; de gegevens over werkzaamheid en veiligheid zijn te beperkt om specifieke dosisaanbevelingen te doen. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen en adolescenten tot 18 jaar en bij een leeftijd > 65 jaar zijn niet voldoende vastgesteld.
De drank bevat alcohol, wat bij bepaalde groepen patiënten schadelijk kan zijn.
De hulpstof propyleenglycol kan bij langdurig gebruik en/of gebruik van hoge doses, ernstige bijwerkingen geven, vooral bij een verlaagd metabolisme ervan, zoals bij jonge kinderen. Er gelden doseringslimieten; zie de informatie van de EMA: Questions and answers on propylene glycol hierover.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.