Immunosuppressivum. Remt reversibel en selectief Januskinase (JAK)1 en JAK2. Januskinasen zijn enzymen die intracellulaire signalen van celoppervlaktereceptoren omzetten voor een aantal cytokinen en groeifactoren die een rol spelen bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Door een gedeeltelijke remming van de enzymactiviteit van JAK1 en JAK2 moduleert het intracellulaire signaalroutes van 'signal transducers and activators of transcription' (STAT's) .
Kinderen met juvenile idiopathic arthritis (JIA): | ||||
Gewicht |
10 - <20 kg | 20-<30 kg | <30 kg | ≥30 kg |
Gemiddelde leeftijd in jaren (range) |
5,1 (2,0 – 8,0) | 10,3 (6,0 -16,0) | 8,1 (2,0 – 16,0 ) | 14,1 (9,0 – 17,0) |
Cmax [ng/mL] | 77,6 | 51,2 | 62,1 | 60,7 |
T1/2 [uur] (gemiddeld) | 8 - 9 |
Kinderen met constitutioneel eczeem: | ||||
Gewicht | 10 - <20 kg | 20-<30 kg | <30 kg | ≥30 kg |
Gemiddelde leeftijd in jaren (range) | 4,8 (2,0 – 6,9) | 7,5 (4,8-11,1) | 6,4 (2,0 -11,1) | 13,5 (6,2 – 17,9) |
Cmax [ng/mL] | 73,4 | 52,0 | 60,4 | 57,0 |
T1/2 [uur] (gemiddeld) | 13 - 18 |
[SmPC Olumiant]
Tablet 2 mg, 4 mg
Tabletten kunnen in 5-10 ml water (niet in andere vloeistoffen) opgelost worden. Het kan 10 minuten duren voordat de hele tablet is opgelost. Direct innemen en bakje naspoelen met 5-10 ml water en restant ook toedienen.
Matig-ernstig tot ernstig constitutioneel eczeem |
---|
|
Juveniele Idiopathische Arthritis (JIA) |
---|
GFR 30 - 60 ml/min/1.73 m2: 50 % van de dagelijkse dosis
GFR <30 ml/min/1.73 m2: Niet gebruiken
Bron: SmPC Olumiant
Kinderen (2 - 18 jaar) met juveniele idiopathische artritis:
Zeer vaak (>10%): hoofdpijn
Vaak (1 - 10%): neutropenie < 1 000 cellen/mm3, longembolie
Kinderen (2 - 18 jaar) met atopische dermatitis:
Het veiligheidsprofiel bij deze patiënten was vergelijkbaar met dat wat werd waargenomen bij de volwassen populatie.
Vaak (1 - 10%): neutropenie (< 1 x 109 cellen/L)
[SmPC Oluminant]
Zeer vaak (>10%): Bovenste-luchtweginfectie, Epiglottitis, Faryngitis, Laryngitis, Sinusitis, Tonsillitis, Hypercholesterolemie
Vaak (1 - 10%: Trombocytose, Acne, Rash, Folliculitis, Gastro-enteritis, Herpes simplex, Herpes zoster, Pneumonie, Urineweginfectie, Buikpijn, Nausea, Alanine-aminotransferase verhoogd, Creatinekinase verhoogd, Hoofdpijn
Soms(0,1-1%) : Longembolie, Zwelling aangezicht, Neutropenie, Diepe veneuze trombose, Urticaria, Diverticulitis, Sepsis, Aspartaataminotransferase verhoogd, Gewicht verhoogd,
Hypertriglyceridemie
Ook gemeld zijn: Herpes zoster vaak bij RA, soms bij alopecia areata en zeer zelden bij CE. Folliculitis bij alopecia areata, op de hoofdhuid bij hernieuwde haargroei. Trombocytose > 600×109. Verhoogd ALAT ≥ 3× de 'upper limit of normal range' (ULN). Verhoogd creatinekinase > 5× de ULN. Neutropenie < 1×109 cellen/l. Verhoogd ASAT ≥ 3× de ULN. Vaak bij alopecia areata. Bij JIA zeer vaak hoofdpijn, vaak neutropenie en vaak longembolie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Dosisafhankelijke stijgingen van bloedlipidenparameters werden gemeld bij pediatrische en volwassen patiënten die werden behandeld met baricitinib. Lipidenparameters beoordelen na 12 weken ; bij verhoogde waarden behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Alleen starten wanneer er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn voor:
Ernstige infecties zijn gemeld, soms fataal. De risico's en voordelen van behandeling moeten vóór het starten met baricitinib zorgvuldig worden afgewogen bij patiënten met actieve, chronische of recidiverende infecties. Als een infectie optreedt, de patiënt monitoren; de behandeling tijdelijk staken als standaardbehandeling van de infectie niet effectief is. Behandeling pas hervatten nadat de infectie is verdwenen. Wees voorzichtig bij ouderen en diabetespatiënten wegens een hogere incidentie van infecties.
Controleer vooraf op tuberculose (TB). Niet toepassen bij actieve TB. Overweeg voor start met baricitinib anti-TB therapie bij niet eerder behandelde, latente TB.
Controleer vooraf op viraal hepatitis B en C. In de klinische onderzoeken waren patiënten met een actieve hepatitis B of C uitgesloten van deelname. Patiënten positief voor hepatitis C-antilichamen, maar negatief voor hepatitis C-virus-RNA mochten deelnemen. Patiënten met antilichamen tegen het hepatitis B-surface en core-antigeen (dus anti-HBs en anti-HBc) maar zonder HBsAg: monitoren op de expressie van hepatitis B-DNA. Bij expressie hiervan de behandeling onderbreken of een gespecialiseerde arts op dit gebied raadplegen.
Hematologische afwijkingen zijn gemeld. Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/liter, een ALC < 0,5 × 109 cellen/liter of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/liter.
Lipidenparameters beoordelen na 12 weken ; bij verhoogde waarden behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Verhoging levertransaminasen: dosisafhankelijke verhoging van ALAT en ASAT zijn gemeld. De meeste gevallen van verhoging waren asymptomatisch en voorbijgaand. Onderbreek tijdelijk de behandeling bij verhoogde ALAT- of ASAT-waarden en vermoeden van leverschade, tot door het geneesmiddel geïnduceerde leverschade is uitgesloten.
Virale heractivatie is gemeld, waaronder gevallen van reactivatie van het herpesvirus (bv. herpes zoster, herpes simplex). Staak de behandeling bij optreden van herpes zoster totdat de verschijnselen zijn verdwenen.
Voorvallen van MACE zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar en ouder met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van ernstige nadelige cardiovasculaire voorvallen (MACE), gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib (een andere JAK-remmer) vergeleken met TNF-remmers. Baricitinib alleen gebruiken als er geen geschikte behandelingsalternatieven zijn bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren.
Voorvallen van diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (LE) zijn gemeld. Bij patiënten met RA en ≥ 50 jaar met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een hoger percentage van VTE, waaronder DVT en LE, waargenomen met tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Gebruik baricitinib alleen als er geen alternatief beschikbaar is. Andere risicofactoren voor VTE dan cardiovasculair of maligniteiten zijn een eerder VTE, patiënten die operatief ingrijpen ondergaan, immobilisatie, het gebruik van gecombineerde hormonale anticonceptiva of hormoonvervangende behandeling en erfelijke stollingsstoornis. Monitor op risicofactoren. Staak de behandeling bij symptomen van DVT/LE, evalueer en geef passende behandeling.
Het risico op maligniteiten waaronder lymfoom is verhoogd bij gebruik van immunomodulerende middelen, waaronder JAK-remmers Het aantal maligniteiten, met name longkanker, lymfoom en niet-melanoom huidkanker (NMSC) nam toe in onderzoek met tofacitinib. Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Diverticulitis en gastro-intestinale perforatie zijn gemeld. Wees voorzichtig bij patiënten met divertikelziekte, vooral bij chronisch gebruik van middelen die het risico op diverticulitis kunnen verhogen zoals NSAID's, corticosteroïden en opioïden. Laat patiënten met (nieuwe) buikklachten direct contact opnemen.
Breng vaccinatiestatus op orde vóór aanvang van de behandeling, met name bij kinderen, in overeenstemming met laatste vaccinatierichtlijnen.
Baricitinib is substraat voor onder andere P-gp en OAT3.
Relevant:
Toename baricitinib: de AUC stijgt door probenecide, combinatie wordt ontraden of dosisverlaging moet worden overwogen.
Interacties immuunmodulantia algemeen
Relevant:
Levende vaccins (zie inleidende tekst Vaccins, Algemene opmerkingen):
bij middelen met immunosuppressieve werking* kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De NVR-richtlijn Biologicals ontraadt vaccinatie met levende micro-organismen tijdens gebruik van deze middelen. Bij sommige middelen adviseert de fabrikant het middel een bepaalde termijn voorafgaand aan de vaccinatie te staken, bijvoorbeeld bij abatacept en canakinumab 3 maanden, en bij ustekinumab 15 weken.
De fabrikant van infliximab ontraadt vaccinatie met levende micro-organismen bij neonaten tot 12 maanden na de laatste toediening van infliximab aan de moeder. Bij neonaten is tot 12 maanden na de geboorte infliximab in serum gedetecteerd, waardoor de normale immuunreactie van de neonaat aangetast zou kunnen worden. De fabrikant van golimumab en ustekinumab ontraadt vaccinatie met levende micro-organismen bij neonaten tot 6 maanden na de laatste toediening van golimumab of ustekinumab aan de moeder. De fabrikant van adalimumab hanteert een termijn van 5 maanden, die van etanercept 16 weken.
Niet-levende vaccins (zie inleidende tekst Vaccins, Algemene opmerkingen):
tijdens gebruik van middelen met immunosuppressieve werking* kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden of kan een titerbepaling worden gedaan. Zie ook de LCI-richtlijn Vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen.
Immunocyanine: de werking van immunocyanine kan worden verminderd door middelen met een immunosuppressieve werking*.
*De volgende immunomodulantia hebben een immunosuppressieve werking: Immunomodulantia bij transplantatie (azathioprine, basiliximab, belatacept, ciclosporine, everolimus, imlifidase, mycofenolzuur, sirolimus, tacrolimus, thymocytenimmunoglobuline); Immunomodulantia tegen lymfocyten (abatacept, alemtuzumab, belimumab, leflunomide, lymfocytenimmunoglobuline, natalizumab, ocrelizumab, ofatumumab, teriflunomide); Interleukineremmers (anakinra, bimekizumab, brodalumab, canakinumab, guselkumab, ixekizumab, mirikizumab, risankizumab, sarilumab, satralizumab, secukinumab, spesolimab, tildrakizumab, tocilizumab, tralokinumab, ustekinumab); JAK-remmers (abrocitinib, baricitinib, deucravacitinib, filgotinib, tofacitinib, upadacitinib); Sfingosine-1-fosfaat-receptormodulatoren (fingolimod, ozanimod, ponesimod, siponimod); TNF-alfa-antagonisten (adalimumab, certolizumab pegol, etanercept, golimumab, infliximab); Overige Immunomodulantia (anifrolumab, apremilast, avacopan, diroximelfumaraat, eculizumab, pirfenidon, ravulizumab, sutimlimab, temsirolimus, voclosporine).
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.