Ritlecitinib remt irreversibel en selectief Januskinase 3 (JAK3) en tyrosinekinase (TEC). In een cellulaire omgeving remt ritlecitinib cytokinen (IL-2, IL-4, IL-7, IL-15 en IL-21) via JAK3-afhankelijke receptoren. Remming van TEC, betrokken bij de regulatie van T- en B-cellen, leidt tot een verminderde cytolytische activiteit van NK- en CD8+ T-cellen. Door JAK3 en de TEC-familie gemedieerde signaaltransductieroutes zijn beide betrokken bij de pathogenese van alopecia areata.
Gebaseerd op een farmacokinetische populatieanalyse was er geen klinisch relevant verschil in blootstellingen aan ritlecitinib tussen adolescente patiënten en volwassenen.
Volwassen PK parameters:
Vd (genormaliseerd voor 70 kg wegende volwassene) | 1.1 l/kg na IV toediening |
T1/2 (gemiddeld) | 1,3-2,3 uur |
Tmax (na meervoudige orale doses) | 1 uur |
Caps 50 mg
Alopecia areata |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Het veiligheidsprofiel bij adolescenten is gelijk aan dat bij volwassenen.
Vaak (1-10%): herpes zoster, folliculitis, bovensteluchtweginfectie. Duizeligheid. Diarree. Acne, urticaria, huiduitslag. Creatinekinase verhoogd.
Soms (0,1-1%): aantal trombocyten verlaagd, lymfocytentelling verlaagd, verhoging transaminase (ALAT/ASAT > 3×ULN).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Controleer vóór aanvang, 4 weken na start van de behandeling en daarna volgens het behandelbeleid het aantal trombocyten en het absoluut aantal lymfocyten (ALC). De behandeling staken bij het aantal trombocyten < 50×109/l. Onderbreek de behandeling als ALC < 0,5×109/l en herstart als deze weer boven deze waarde terugkeert.
Niet starten bij een actieve ernstige infectie. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met meer kans op infecties, bv. op basis van voorgeschiedenis, blootstelling aan TBC, reisverleden (gebieden met endemische TBC of mycosen). Monitor op tekenen van infectie tijdens en na de behandeling; onderbreek de behandeling als een opportunistische of een ernstige infectie optreedt. Wees voorzichtig bij de behandeling van ouderen en patiënten met diabetes omdat bij hen een hogere incidentie van infecties is.
Virale reactivatie kan optreden; gevallen van reactivatie van het herpesvirus (bv. herpes zostervirus) zijn gemeld. Bij optreden van herpes zoster de behandeling tijdelijk onderbreken totdat de episode voorbij is. Screen op virale hepatitis voor start van de behandeling. Patiënten met een aangetoonde hepatitis B- of C-infectie werden uitgesloten van onderzoeken met ritlecitinib. Controleer tijdens de behandeling op reactivatie van virale hepatitis. Bij aanwijzingen voor reactivatie, een leverspecialist raadplegen.
Test op TBC (actief of latent) voor start van de behandeling. Behandel bij een positieve uitslag vóór het starten met ritlecitinib. Overweeg behandeling bij personen met een negatieve uitslag voor een latente TBC en een hoog risico op tbc; overweeg deze ook te screenen tijdens de behandeling.
Het risico op maligniteiten waaronder niet-melanome huidkanker (non-melanoma skin cancer, NMSC) is verhoogd bij gebruik van immunomodulerende middelen, waaronder JAK-remmers. Het aantal maligniteiten, met name longkanker, lymfoom en NMSC nam toe in onderzoek met tofacitinib. Houd rekening met de risico's en de voordelen van de behandeling bij patiënten met een andere bekende maligniteit anders dan met succes behandelde NMSC of baarmoederhalskanker. Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Voorvallen van MACE (major adverse cardiac event) en diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (LE) zijn gemeld. Bij patiënten ≥ 50 jaar met RA met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van MACE, gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, en een dosisafhankelijk hoger percentage veneuze trombo-embolie, waaronder DVT en PE, waargenomen bij tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met bekende risicofactoren voor trombo-embolie. Staak de behandeling bij vermoeden van trombo-embolisch proces.
Gebruik geen levende, verzwakte vaccins tijdens of onmiddellijk vóór de behandeling, wegens het ontbreken van gegevens over de respons op vaccinatie met levende of geïnactiveerde vaccins bij patiënten die ritlecitinib krijgen. Zorg vóór start behandeling voor voldoende vaccinaties inclusief een profylactische vaccinatie tegen herpes zoster.
Als de behandeling moet worden onderbroken, is het risico op aanzienlijke haaruitval van nieuw aangegroeid haar op de hoofdhuid na de onderbreking laag, als de onderbreking korter dan 6 weken duurt.
Behandeling staken bij onverklaarde neurologische symptomen. Aan ritlecitinib gerelateerde axonale dystrofie is waargenomen in onderzoeken naar chronische toxiciteit bij Beagle-honden.
Ritlecitinib is een matige remmer van CYP3A en CYP1A2.
Niet beoordeeld:
Toename ritlecitinib: itraconazol verhoogt de AUC van ritlecitinib met ong. 15%; dit wordt als niet klinisch significant beschouwd.
Afname ritlecitinib: rifampicine verlaagt de AUC van ritlecitinib met ong. 44%; dit wordt als niet klinisch significant beschouwd.
Ritlecitinib verhoogt de AUC van midazolam met ong. een factor 2.7 en de Cmax met ong. een factor 1.8.
Ritlecitinib verhoogt de AUC van sumatriptan met ong. een factor 1.3-1.5; dit wordt als niet klinisch significant beschouwd.
Ritlecitinib verhoogt de AUC van coffeïne met ong. een factor 2.7 en de Cmax met ong. een factor 1.1.
Immunomodulantia algemeen
Relevant:
Levende vaccins:
Bij immunomodulantia met immunosuppressieve werking* kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De NVR-richtlijn Biologicals ontraadt vaccinatie met levende micro-organismen tijdens gebruik van deze middelen.
Bij sommige middelen adviseert de fabrikant het middel een bepaalde termijn voorafgaand aan de vaccinatie met levende micro-organismen te staken, en na een bepaalde termijn te hervatten. Ook ontraadt de fabrikant van sommige middelen vaccinatie met levende micro-organismen bij neonaten, zoals het BCG- en Rotavirus-vaccin. Voor meer informatie wordt verwezen naar de stofteksten van de individuele stoffen.
Niet-levende vaccins
Tijdens gebruik van middelen met immunosuppressieve werking* kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden of kan een titerbepaling worden gedaan. Zie ook de LCI-richtlijn Vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen.
Immunocyanine:
De werking van immunocyanine kan worden verminderd door middelen met een immunosuppressieve werking *.
*De volgende immunomodulantia hebben een immunosuppressieve werking:
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
IMMUNOSUPPRESSIVA | ||
---|---|---|
Orencia
|
L04AA24 | |
Humira, Amgevita, Hyrimoz, Idacio, Imraldi, Yuflyma
|
L04AB04 | |
Kineret
|
L04AC03 | |
Otezla
|
L04AA32 | |
Imuran
|
L04AX01 | |
Olumiant
|
L04AF02 | |
Simulect
|
L04AC02 | |
Benlysta
|
L04AG04 | |
Ilaris
|
L04AC08 | |
Neoral, Sandimmune
|
L04AD01 | |
Soliris, Epysqli
|
L04AJ01 | |
Enbrel
|
L04AB01 | |
Afinitor, Certican
|
L04AH02 | |
Gilenya
|
L04AE01 | |
Simponi
|
L04AB06 | |
Remicade, Inflectra, Flixabi, Remsima, Zessly
|
L04AB02 | |
Taltz
|
L04AC13 | |
Arava
|
L04AA13 | |
Emthexate, Metoject, Injexate
|
L04AX03 | |
Cellcept, Myfenax
|
L04AA06 | |
Ultomiris
|
L04AJ02 | |
Enspryng
|
L04AC19 | |
Cosentyx
|
L04AC10 | |
Rapamune
|
L04AH01 | |
Prograft, Modigraf, Adport, Tacni, Advagraf, , Envarsus, Conferoport, Dailiport, Tacforius
|
L04AD02 | |
Aubagio
|
L04AK02 | |
L04AA04 | ||
RoActemra, Tyenne
|
L04AC07 | |
Xeljanz
|
L04AF01 | |
Rinvoq
|
L04AA44 | |
Stelara
|
L04AC05 |