Immunosuppressivum. Remt selectief Januskinase (JAK)1 en JAK3. Januskinasen zijn enzymen die intracellulaire signalen van celoppervlaktereceptoren omzetten voor een aantal cytokinen en groeifactoren die een rol spelen bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Door JAK1 en JAK3 te remmen zwakt de signaaltransductie van interleukinen (IL-2, -4, -6, -7, -9, -15, -21) en interferon type I en II af en moduleert tofacitinib de immuun- en ontstekingsreactie.
Cl en Vd nemen beide af bij afnemend lichaamsgewicht bij JIA-patiënten.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Tablet, omhuld (als citraat) 5 mg, 10 mg
Tablet met gereguleerde afgifte (als citraat) 11 mg
Drank (als citraat)1 mg/ml
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (JIA); juveniele artritis psoriatica (PsA) |
---|
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
GFR ≥30 ml/min/1.73 m2: Dosisaanpassing is niet nodig.
GFR <30 ml/min/1.73 m2:
Kinderen ≥40 kg: 5 mg 1dd
Kinderen <40 kg: er zijn geen gegevens bekend
Bij verminderde nierfunctie neemt de AUC van tofacitinib toe. Hierdoor is het risico op hematologische toxiciteit verhoogd.
Kinderen ≥40 kg: 5 mg 1dd
Kinderen <40 kg: er zijn geen gegevens bekend
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Griep, faryngitis, sinusitis, virale infectie, buikpijn, misselijkheid, braken, pyrexie, hoofdpijn en hoesten komen vaker voor bij kinderen.
Vaak (1-10%): pneumonie, griep, herpes zoster, urineweginfectie, sinusitis, bronchitis, (naso)faryngitis. Anemie. Hoofdpijn. Hypertensie. Hoesten. Buikpijn, braken, diarree, misselijkheid, gastritis, dyspepsie. Huiduitslag. Artralgie. Perifeer oedeem, koorts, vermoeidheid. Stijging creatinekinase.
Soms (0,1-1%): tuberculose, diverticulitis, pyelonefritis, cellulitis, herpes simplex, virale gastro-enteritis, virale infectie. Niet-melanome huidkanker. Leukopenie, lymfopenie, neutropenie. Dyslipidemie, hyperlipidemie, dehydratie. Slapeloosheid. Paresthesie. Veneuze trombo-embolie (PE, DVT). Dyspneu, bijholteverstopping. Hepatische steatose. Erytheem, jeuk. Spierpijn, gewrichtszwelling, tendinitis. Stijging van leverenzymwaarden (transaminasen, γ-GT), creatinine, cholesterol, LDL. Gewichtstoename. Ligamentverstuiking, spierverrekking.
Zelden (0,01-0,1%): (uro)sepsis, uitgezaaide tuberculose, necrotiserende fasciitis, (stafylokokken-)bacteriëmie. Pneumocystis jiroveci-pneumonie, bacteriële pneumonie (o.a. pneumokokken), encefalitis, atypische mycobacteriële infectie, cytomegalovirusinfectie, bacteriële artritis.
Zeer zelden (< 0,01%): tuberculose van het centrale zenuwstelsel, cryptokokkenhersenvliesontsteking, Mycobacterium avium complex-infectie.
Verder zijn gemeld: angio-oedeem, urticaria, overgevoeligheidsreactie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Indien een patiënt een ernstige infectie ontwikkelt, dient de behandeling met tofacitinib te worden onderbroken totdat de infectie onder controle is.
Onderbreking van de toediening kan nodig zijn voor de behandeling van aan de dosis gerelateerde laboratoriumafwijkingen, waaronder lymfopenie, neutropenie en anemie. Op basis van de ernst van de laboratoriumafwijkingen wordt aanbevolen om behandeling tijdelijk te onderbreken of definitief te stoppen (zie hiervoor de SmPC).
Starten van de toediening wordt niet aanbevolen bij patiënten met een absoluut lymfocytenaantal (ALC) lager dan 750 cellen/mm3, een absoluut neutrofielenaantal (ANC) lager dan 1.200 cellen/mm3 of een hemoglobinewaarde lager dan 6,1 mmol/l (10 g/dl).
Behandeling niet beginnen bij actieve infecties, ook niet bij lokale infecties. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met meer kans op infecties, bv. op basis van voorgeschiedenis, blootstelling aan TBC, reisverleden (er is meer kans op opportunistische infecties in Azië), verhoogde vatbaarheid (diabetes mellitus, ouderen, lymfopenie, chronische longziekte). Monitor op tekenen van infectie; onderbreek de behandeling als een opportunistische of een ernstige infectie (bv. sepsis) optreedt. Test vooraf en tijdens de behandeling op de aanwezigheid van een actieve of latente TBC, en vooraf op hepatitis B of C.
Behandeling niet beginnen bij een hemoglobinewaarde < 5,6 mmol/l of ANC < 1000 cellen/mm³. Controleer deze waarden bij aanvang, na 4–8 weken en dan iedere 3 maanden. Onderbreek zonodig tijdelijk de behandeling indien de waarde van twee individuele testen hieronder valt.
Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een lymfocytenaantal < 750 cellen/mm³. Controleer voor aanvang en dan iedere 3 maanden.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor veneuze trombo-embolie (VTE), ongeacht indicatie en dosering. Er is een dosisafhankelijk verhoogd risico op VTE waargenomen waaronder gevallen van longembolie (PE) sommige fataal, en diepveneuze trombose (DVT). Risicofactoren voor VTE zijn o.a. eerdere VTE, geplande zware operatie, beperking in mobiliteit, myocardinfarct (in de afgelopen drie maanden), hartfalen, gebruik van een gecombineerd hormonaal anticonceptivum of hormonale substitutietherapie, erfelijke stollingsziekte, maligniteit. Overweeg hierbij ook zwaarlijvigheid, roken, hoge leeftijd, diabetes en hypertensie als additionele risicofactoren. Bij colitis ulcerosa en een verhoogd risico op VTE wordt een onderhoudsdosering van 2×/dag 10 mg niet aanbevolen tenzij er geen alternatieve behandeling is. Bij reumatoïde artritis en arthritis psoriatica niet hoger doseren dan de aanbevolen dosering van 2×/dag 5 mg. Informeer patiënten over de symptomen van VTE voordat de behandeling met tofacitinib wordt gestart. Adviseer patiënten om direct medische hulp in te roepen als zij deze symptomen ervaren tijdens de behandeling. Monitor alle patiënten op verschijnselen en symptomen van diepveneuze trombose en longembolie.
Voorzichtig zijn bij gebruik van 11 mg tablet met gereguleerde afgifte bij bestaande ernstige vernauwing van het maag-darmkanaal. Er zijn zeldzame meldingen van obstructieve symptomen bij inname van niet-vervormbare formulering met gereguleerde afgifte.
Behandeling kan incidentie van herpes zoster verhogen bij patiënten van Japanse of Koreaanse afkomst, patiënten met een lang bestaande RA die eerder zijn behandeld met twee of meer biologische DMARD's, patiënten met een ALC < 1000 cellen/mm³ of patiënten die worden behandeld met 2×/dag 10 mg tofacitinib.
Behandeling direct staken bij ernstige overgevoeligheid of anafylactische reactie; er zijn ernstige reacties gemeld met angio-oedeem en urticaria.
Niet combineren met levende vaccins; houd bij de eventuele toediening van levende vaccins voorafgaand aan de behandeling met tofacitinib rekening met de mate van immuuncompetentie van de patiënt. Vaccinatie met levende vaccins in principe toepassen ten minste 2 weken, maar beter 4 weken, vóór aanvang van de behandeling.
Controleer na 8 weken behandelen de lipidenparameters; bij afwijkingen behandelen volgens de geldende richtlijnen.
Maligniteiten: overweeg de risico's en voordelen van het starten of voortzetten van tofacitinib bij patiënten met een huidige of een voorgeschiedenis van maligniteit (anders dan een met succes behandelde niet-maligne huidkanker (NMSC)). Er is meer kans op maligniteiten, in het bijzonder longkanker en lymfoom (uitgezonderd NMSC) bij gebruik van tofacitinib in vergelijking met TNF–α–remmers, op basis van gegevens van een afgeronde klinische studie bij patiënten met reumatoïde artritis. Leeftijd ≥ 65 jaar en roken kunnen dit risico nog verder vergroten. Bij deze en andere risicofactoren voor maligniteiten alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven beschikbaar zijn.
Mogelijk meer kans op niet-maligne huidkanker (NMSC) bij een dosering van 2×/dag 10 mg dan bij een dosering van 2×/dag 5 mg. Periodiek onderzoek wordt aanbevolen bij patiënten die meer kans hebben op huidcarcinoom.
Het risico op myocardinfarct is verhoogd. Gegevens van een afgeronde klinische studie bij patiënten met reumatoïde artritis met één additionele cardiovasculaire risicofactor, laten meer voorvallen zien bij gebruik van tofacitinib dan bij gebruik van TNF–α–remmers. Bij patiënten ouder dan 65 jaar, patiënten die (ex-)rokers zijn, patiënten met andere cardiovasculaire risicofactoren, alleen gebruiken als er geen geschikte behandelalternatieven beschikbaar zijn.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Tofacitinib is substraat voor CYP3A4 (hoofdroute) en in geringe mate voor CYP2D6.
Relevant:
Toename tofacitinib: de concentratie stijgt door fluconazol, lopinavir en krachtige CYP3A4-remmers; bij combinatie wordt aanbevolen de dosering te verlagen (zie D.).
De concentratie stijgt door ciclosporine, combinatie wordt ontraden.
Afname tofacitinib: de concentratie daalt door krachtige CYP3A4-inductoren, combinatie wordt ontraden.
Niet beoordeeld:
Tacrolimus verhoogt de AUC met ongeveer een factor 1.2.
Combinatie met andere immunosuppressiva, 'biologicals' of andere JAK-remmers wordt ontraden vanwege het risico op additieve immunosuppressie.
Interacties immunosuppressiva algemeen:
Relevant:
Levende vaccins: vaccinatie met levende micro-organismen tijdens immunosuppressieve therapie (behalve cutaan toegediend pimecrolimus of tacrolimus) kan een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van immunosuppressiva kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Zie ook de LCI-richtlijn Vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen.
De werking van immunocyanine kan worden verminderd.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.