Atypisch antipsychoticum met een brede receptoraffiniteit. De reeks wordt in orde van mate van affiniteit weergegeven: histamine H1> α1 (adrenerge) > serotonine 5-HT2-dopamine D2 > α2 (adrenerge) > serotonine 5-HT1A > dopamine D1. Quetiapine heeft minder affiniteit tot de ratio 5-HT2/D2-receptoren dan clozapine en olanzapine maar meer dan haloperidol.
Metabolisering: uitgebreid in de lever door voornamelijk CYP3A4 tot het actieve N-desalkylquetiapine en andere metabolieten.
De volgende kinetische parameters zijn gevonden [Findling ’06, McConville ’00 en Winter ’08] :
Studie | Findling (n=17) | Winter (n=9) | Winter (n=12) + McConville (n=10) | Winter (n=29) | |
---|---|---|---|---|---|
Leeftijd | 6-12 jr | 10-12 jr | 13-17 jr | Volwassenen | |
Dosis | gem. 4.4 mg/kg/dag | 800 mg/dag | 800 mg/dag | 800 mg/dag | |
Cmax (ng/ml) | - | 1426.3 ± 33.9 | 924.7-991.9 | 1124.6 ± 31.9 | |
Tmax (h) | 1.0 ± 0.5 (0.5-2) | 1.50 (1-2) | 0.55-3 | 1.23 (0.5-3) | |
t½ (h) | 2.9 ± 0.9 (1.8-4.3) | 5.52 ± 1.38 | 5.3-5.52 | 5.10 ± 0.91 | |
Cl (l/h/kg) | 3.0 ± 1.3 (1.4-4.9) | - | - | - | |
Vd (l/kg) | 11.8 ± 3.7 (4.9-17.3) | - | - | - |
Tablet (als fumaraat) 6.25 mg, 12.5 mg, 25 mg, 100 mg, 200 mg, 300 mg
Tablet retard 50 mg, 150 mg, 200 mg, 300 mg, 400 mg
Psychose |
---|
|
Bipolaire stoornis type 1 |
---|
|
Slaapstoornissen |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Sedatie, rhinitis, agitatie, vermoeidheid, slapeloosheid.
Bij kinderen van 10–17 jaar tevens zeer vaak verhoogde bloeddruk. Verder komen vaker dan bij volwassenen, voor: meer eetlust, hyperprolactinemie en extrapiramidale symptomen.
Zeer vaak (> 10%): afname van Hb, slaperigheid, met name in het begin van de behandeling, droge mond, duizeligheid, hoofdpijn, extrapiramidale symptomen (gemeld bij bipolaire depressie), gewichtstoename, na staken ontwenningsverschijnselen, verhoging van serum triglyceriden en totaal cholesterol (vnl. LDL), verlaging HDL.
Vaak (1-10%): hyperprolactinemie, daling van totaal en vrij T4, daling van totaal T3, verhoging van TSH, meer eetlust, abnormale dromen, nachtmerries, suïcidale gedachten en gedrag, irritatie, pyrexie, dysartrie, wazig zien, asthenie, dyspneu, (orthostatische) hypotensie, tachycardie, palpitaties, perifeer oedeem, dyspepsie, obstipatie, braken. Verhoogd bloedglucose. Voorbijgaande leukopenie, neutropenie, eosinofilie, stijging van ALAT/ASAT, stijging van γ-GT.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid (incl. allergische huidreactie), daling van vrij T3, hypothyreoïdie, hyponatriëmie, diabetes mellitus, convulsies, rusteloze benen, tardieve dyskinesie, syncope, rinitis, QT-verlenging, bradycardie, dysfagie, verhoging van ASAT, urineretentie, seksuele disfunctie, trombocytopenie, anemie, afname van het aantal bloedplaatjes.
Zelden (0,1–0,01%): agranulocytose, metabool syndroom, slaapwandelen, neuroleptisch maligne syndroom, hypothermie, veneuze trombo-embolie, pancreatitis, darmobstructie/ileus, geelzucht, hepatitis, priapisme, galactorroe, verstoorde menstruatie, stijging van bloed creatinekinase.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische reactie, verminderde ADH-secretie, angio-oedeem, Stevens-Johnsonsyndroom, rabdomyolyse.
Verder zijn gemeld: toxische epidermale necrolyse, erythema multiforme.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Evenals met andere antipsychotica dient men bij quetiapine bedacht te zijn op het optreden van het zogenaamde maligne neurolepticumsyndroom, waarin centraal staan: hyperthermie, extreme spierrigiditeit en een autonome instabiliteit.
Ten opzichte van volwassenen neemt de kans bij kinderen en adolescenten toe op gebeurtenissen die met suïcide gerelateerd zijn.
Quetiapine dient voorgeschreven te worden door een specialist in kinder- en jeugdpsychiatrie. De dosering dient individueel bepaald te worden en de laagst mogelijke dosis dient toegepast te worden.
Vóór start van en regelmatig tijdens de behandeling het metabole profiel (zoals gewicht, bloedglucose, lipiden) controleren, vanwege mogelijke veranderingen van deze parameters; in het bijzonder bij (predisponerende factoren voor) diabetes mellitus. Eventuele achteruitgang van het metabole risicoprofiel behandelen.
Bij een neutrofielen-aantal < 1,0 × 109/l de behandeling staken. Aanbevolen wordt te observeren op signalen en symptomen van infectie en het neutrofielen-aantal te volgen totdat dit > 1,5 ×109/l is. Bij optreden van infectie of koorts neutropenie overwegen. Patiënten dienen symptomen van infectie (koorts, zwakte, lethargie, zere keel) direct te melden; bij hen moet direct het witte-bloedbeeld bepaald worden.
Indien tekenen van tardieve dyskinesie optreden tijdens gebruik, de dosering verminderen of de therapie staken. Na stoppen kunnen deze symptomen tijdelijk verergeren of zelfs nog ontstaan. Bij optreden van tekenen van het neuroleptisch maligne syndroom de toediening onmiddellijk staken. Indien acathisie optreedt in de eerste behandelweken kan ophogen van de dosering schadelijk zijn. Om acute ontwenningsverschijnselen te vermijden de behandeling geleidelijk over een periode van ten minste 1–2 weken staken.
Vanwege een verdrievoudiging van de kans op cerebrovasculaire bijwerkingen en een verhoogde mortaliteit bij ouderen met dementie bij gebruik van enkele atypische antipsychotica wordt toediening afgeraden bij demente patiënten met een CVA/TIA, hypertensie of diabetes in de anamnese. Wees terughoudend bij ernstige organisch cerebrale stoornissen, epilepsie, ziekte van Parkinson en Lewy-bodydementie.
Wees voorzichtig bij aspiratiepneumonie, (risicofactoren voor) slaapapneu, QT-verlenging in de familie-anamnese, bij cardio- of cerebrovasculaire aandoeningen of andere voor hypotensie predisponerende factoren, risicofactoren voor veneuze trombo-embolie en bij convulsies in de anamnese. Bij cardiovasculaire ziekte een langzamere titratie overwegen. Wees voorzichtig bij (een voorgeschiedenis van) urineretentie, prostaathypertrofie, intestinale obstructie, verhoogde intra-oculaire druk en nauwe-kamerhoekglaucoom, vanwege de matige tot sterke anticholinerge activiteit van quetiapine.
Gebruik van quetiapine kan bij enzym-immunoassay leiden tot fout-positieve resultaten voor methadon en tricyclische antidepressiva; aanbevolen wordt om twijfelachtige resultaten te bevestigen met een geschikte chromatografietechniek. Men moet er rekening mee houden dat de bij depressie en bij bipolaire stoornis toegenomen kans op suïcide in de vroege stadia van herstel, verder kan toenemen. Bij patiënten jonger dan 25 jaar neemt de kans toe op gebeurtenissen die met suïcide gerelateerd zijn. Bij kinderen meer bijwerkingen (extrapiramidale symptomen en prikkelbaarheid) gemeld en zijn de langetermijnveiligheidsimplicaties op de groei, rijping, cognitieve - en gedragsontwikkeling onbekend. Indien bij de behandeling van bipolaire depressie ernstige slaperigheid optreedt, zijn frequentere behandelcontacten nodig en moet staken van de behandeling worden overwogen. Bij een manische episode zijn er weinig gegevens bekend over comedicatie met lithium en valproïnezuur tot zes weken gebruik. De veiligheid en de werkzaamheid op de lange termijn is als toevoeging ('add-on'-therapie) bij unipolaire depressie niet vastgesteld.
Is substraat voor CYP3A4.
Relevant:
Afname quetiapine: de plasmaconcentratie daalt door krachtige CYP3A4-inductoren, etravirine en oxcarbazepine. Verder kan de plasmaconcentratie van carbamazepine-epoxide stijgen door quetiapine.
Toename quetiapine: de plasmaconcentratie stijgt door atazanavir, krachtige CYP3A4-remmers, HCV-middelen en HIV-proteaseremmers. Volgens de fabrikant is de combinatie gecontraïndiceerd.
Niet beoordeeld: de fabrikant adviseert voorzichtigheid bij combinatie met middelen die de elektrolytenbalans verstoren of het QTc-interval verlengen, omdat quetiapine ook in verband is gebracht met verlenging van het QTc-interval (zie inleidende tekst Atypische antipsychotica).
Grapefruitsap kan de biologische beschikbaarheid verhogen door remming van CYP3A4. Bij kortdurend gebruik van 1 glas per dag is het risico op bijwerkingen laag. De fabrikant ontraadt echter gebruik van grapefruitsap.
Interacties atypische antipsychotica algemeen:
Relevant: antipsychotica en centrale dopaminerge middelen (Dopaminerge parkinsonmiddelen en Prolactineremmers) kunnen elkaars werking tegengaan. Combinatie wordt daarom ontraden. Antipsychotica kunnen de werking van dopamine tegengaan. Een uitzondering is clozapine, dit kan in lage doses worden toegepast bij psychose bij een parkinsonpatiënt. Als alternatief kan quetiapine worden gebruikt.
Niet relevant: antipsychotica kunnen de werking van dopamine tegengaan. Andersom zal dopamine de werking van antipsychotica niet tegengaan. Dopamine passeert de bloed-hersenbarrière niet en remt daarom niet het centrale dopaminereceptor-blokkerend effect van antipsychotica.
In theorie kunnen antipsychotica en parasympathicolytische parkinsonmiddelen elkaars werking tegengaan.
Niet beoordeeld: de werking van adrenaline wordt verzwakt door antipsychotica met een α1-blokkerende werking
De sedatieve werking van alcohol en andere centraal-depressieve stoffen kan worden versterkt.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
BUTYROFENONDERIVATEN | ||
---|---|---|
N05AD08 | ||
Haldol
|
N05AD01 | |
Dipiperon
|
N05AD05 |
INDOOLDERIVATEN | ||
---|---|---|
Latuda
|
N05AE05 |
DIFENYLBUTYLPIPERIDINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Orap
|
N05AG02 |
DIAZEPINEN, OXAZEPINEN,THIAZEPINEN EN OXEPINEN | ||
---|---|---|
Leponex
|
N05AH02 | |
Zyprexa, Zalasta
|
N05AH03 |
LITHIUMZOUTEN | ||
---|---|---|
Camcolit, Priadel
|
N05AN01 |
OVERIGE ANTIPSYCHOTICA | ||
---|---|---|
Abilify
|
N05AX12 | |
Invega
|
N05AX13 | |
Risperdal
|
N05AX08 |