Semisynthetische partiële opiaatagonist die zich aan μ- en κ-receptoren in de hersenen bindt, met agonistische werking op de μ-receptor en antagonistische op de κ-receptor. Werkt sterk analgetisch. Uit de pleisters komt buprenorfine gedurende de applicatieduur met een relatief constante snelheid vrij, die bepaald wordt door de polymeergebaseerde matrix en door diffusie van buprenorfine door de huidlagen. Werking: i.v. na 15–30 min, i.m./oromucosaal na 30–60 min. Werkingsduur: 6 uur. Bij transdermale toediening kan de werking pas na 24 uur worden beoordeeld. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
De volgende farmacokinetische parameters zijn gevonden (Olkkola 1989, Barret 1993, Ng 2015):
Toedieningsweg | t½ (uur) | Cl (l/uur/kg) | Vd (l/kg) | |
---|---|---|---|---|
Prematuren | Intraveneus | 20 ± 8 | 0,23 ± 0,07 | 6,2 ± 2,1 |
Neonaten | Sublinguaal | 11 | 3,5 | - |
4-7 jaar | Intraveneus | 1 ± 0,2 | 3,6 ± 1,14 | 3,2 ± 2,0 |
Neonataal abstinentiesyndroom: Off-label
Matige tot ernstige pijn:
Transdermaal: Off-label
Sublinguaal: On-label
Pleister met gereguleerde afgifte 5microg./uur, 10 microg./uur, 15 microg./uur, 20 microg./uur 35 microg./uur, 52,5 microg./uur, 70 microg./uur
Injectievloeistof 0,3 mg/ml
Oromucosale tablet 'SL' 0,2 mg, 2 mg, 8 mg
Voor toepassing van buprenorfine bij neonaten wordt gebruik gemaakt van sublinguale toediening van de injectievloeistof.
Neonataal Abstinentie Syndroom (NAS) |
---|
|
Matige tot ernstige pijn |
---|
|
Ernstige pijn |
---|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Neonataal opioïde onthoudingssyndroom.
De frequentie en aard van de bijwerkingen kan verschillen per toedieningsvorm.
Met de injectievloeistof treden slaperigheid (bij ca. twee derde) en apathie (waardoor de postoperatieve herstelperiode kan zijn verlengd) het meest frequent op en met de pleisters zijn zeer vaak (> 10%): misselijkheid, erytheem en jeuk (vooral op toedieningsplaats) gemeld.
Vaak (1-10%): dyspneu. Braken, obstipatie, diarree, buikpijn, dyspepsie, anorexie, droge mond. Duizeligheid, hoofdpijn. Exantheem, zweten, huiduitslag, oedeem. Vermoeidheid, asthenie, sufheid.
Soms (0,1-1%): hypo- of hypertensie, syncope. Hoest. Urineretentie, urine-incontinentie, mictiestoornissen. Flatulentie. Verwardheid, depressie, slaapstoornissen, rusteloosheid, eufore stemming, emotionele labiliteit, tremor. Spierzwakte, spierpijn, spierspasmen. Tinnitus, vertigo. Koorts, griepachtige verschijnselen, uitputting. Gewichtsverlies. Verhoogde ALAT-waarden.
Zelden (0,01-0,1%): opvliegers, dehydratie, vasodilatatie, orthostatische hypotensie, circulatoire collaps. Zuurbranden, anorexie, dysgeusie, dysfagie, ileus, galkoliek, diverticulitis. Psychotomimetische effecten (hallucinaties, angst, nachtmerries), concentratiestoornissen, spraakstoornissen, gevoelloosheid, evenwichtsstoornissen, paresthesie. Libidoverlies, erectiestoornis. Droge huid, urticaria. Rinitis. Visusstoornissen, droge ogen, ooglid- en gezichtsoedeem.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische shock. Tachycardie, palpitaties, angina pectoris. Hyperventilatie, hikken, kokhalzen. Ademhalingsdepressie kan optreden (vooral peri- en onmiddellijk postoperatief), verergering van astma. Stemmingsveranderingen, fasciculaties, smaaksstoornissen, miose. Oorpijn. Puisten, blaasjes. Thoracale pijn. Vertraagde overgevoeligheidsreacties met ontstekingsverschijnselen (bv. contacteczeem) kunnen optreden.
Verder zijn gemeld: convulsies. Neonataal abstinentiesyndroom. Depersonalisatie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Het komt voor dat de pleister bij kinderen sneller leegloopt; men vermoed dat een iets verhoogde lichaamstemperatuur hiervan de oorzaak is. Dit kan tot gevolg hebben dat de pleisters eerder verwisseld moeten worden dan de fabrikant voorschrijft.
De pleisters en de oromucosale tablet zijn niet geschikt voor bestrijding van acute postoperatieve pijn. Wees voorzichtig bij verzwakte patiënten, bij patiënten met cardiovasculaire aandoeningen, hypotensie, shock, aandoeningen aan de galwegen, cholelithiase, pancreatitis, gestoorde leverfunctie, prostaathypertrofie, hypothyreoïdie, onbehandeld myxoedeem, bijnierschorsinsufficiëntie, hoofdletsel, alcoholisme, toxische psychose, convulsieve aandoeningen (buprenorfine kan de drempel voor convulsies verlagen), verminderde longfunctie en/of overmatige slijmvorming in de luchtwegen.
Buprenorfine kan ademhalingsdepressie veroorzaken, met name na intraveneuze toediening. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie naloxon i.v. worden toegediend.
Bij verminderde leverfunctie zorgvuldig controleren; buprenorfine wordt via de lever afgebroken.
Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid, misbruik is mogelijk; vooral bij patiënten die gevoelig zijn voor verslaving is voorzichtigheid geboden. Na langdurig gebruik kan het optreden van ontwenningsverschijnselen niet worden uitgesloten; deze treden op vanaf 2 dagen tot 2 weken na staken.
De applicatieplaats van de pleisters niet blootstellen aan externe warmtebronnen. Bij koorts en verhoogde lichaamstemperatuur kan bij gebruik van de pleister de plasmaconcentratie toenemen. De pleisters niet herhaaldelijk op dezelfde plaats aanbrengen (zie ook onder Dosering).
Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. deelname aan het verkeer) kunnen daarvan hinder ondervinden; bij de pleisters tot ten minste 24 uur na verwijdering.
Buprenorfine wordt primair door glucuronidering gemetaboliseerd en in mindere mate door CYP3A4 (ongeveer 30%).
Relevant:
Afname buprenorfine: de concentratie daalt door efavirenz en nevirapine.
Toename buprenorfine: de concentratie stijgt door atazanavir.
Niet relevant:
Toename buprenorfine: de concentratie van sublinguaal of parenteraal toegediend buprenorfine stijgt door krachtige CYP3A4-remmers en fostemsavir.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie van transdermaal toegediend buprenorfine met krachtige CYP3A4-remmers.
Niet beoordeeld:
Bij combinatie met serotonerge middelen kan het serotoninesyndroom optreden.
Bij combinatie met benzodiazepineagonisten is er een verhoogd risico op sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden.
Bij combinatie met CYP3A4-inductoren kan de klaring van buprenorfine toenemen.
Interacties opioïden algemeen:
Relevant:
Bij combinatie van fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol met de niet-selectieve MAO-remmers fenelzine en tranylcypromine is serotonerge toxiciteit gemeld (onder andere opwinding, spierrigiditeit, hyperpyrexie, zweten, bewusteloosheid, soms ademhalingsdepressie en hypotensie). Combinatie van fentanyl of pethidine met fenelzine en tranylcypromine moet worden vermeden; bij oxycodon en tramadol moet men bedacht zijn op de symptomen.
Bij combinatie van pethidine met moclobemide of selegiline is serotonerge toxiciteit gemeld.
Bij toevoeging van een partiële agonist/antagonist, waaronder ook het ontwenningsmiddel nalmefeen, kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. De combinatie moet worden vermeden. In geval van buprenorfinepleister kan het omgekeerde wel: een opioïdagonist kan worden toegevoegd aan een buprenorfinepleister bij chronische hevige pijn.
Naloxon en naltrexon zijn antagonisten van opioïden; bij combinatie kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. Toevoeging van naloxon of naltrexon aan een opioïd wordt ontraden, tenzij naloxon of naltrexon bewust wordt toegepast als antidotum bij overdosering van een opioïd. Andersom kan bij toevoeging van een opioïd aan naloxon of naltrexon acute ademnood optreden.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie van niet-selectieve MAO-remmers met opioïden anders dan fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol; de meeste fabrikanten ontraden echter het gebruik tijdens of binnen 2 weken na behandeling met niet-selectieve MAO-remmers.
Er is ook onvoldoende onderbouwing voor interactie van moclobemide, rasagiline of selegiline met opioïden anders dan pethidine.
Niet beoordeeld: bij combinatie met hydroxyboterzuur is het risico op ademhalingsdepressie en centraal-depressieve effecten verhoogd. De combinatie wordt afgeraden.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
NATUURLIJKE OPIUMALKALOIDEN | ||
---|---|---|
Palladon, Hydagelan
|
N02AA03 | |
Oramorph, Kapanol, MS Contin, Sendolor
|
N02AA01 | |
Oxynorm, Oxycontin
|
N02AA05 |
FENYLPIPERIDINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Durogesic (pleister), Instanyl, Pecfent
|
N02AB03 | |
N02AB02 |
DIFENYLPROPYLAMINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Dipidolor
|
N02AC03 |
MORFINANDERIVATEN | ||
---|---|---|
Nubain
|
N02AF02 |
OVERIGE OPIOIDEN | ||
---|---|---|
Palexia
|
N02AX06 | |
Tramagetic, tramal
|
N02AX02 |
OPIOIDEN MET NIET-OPIOIDE ANALGETICA | ||
---|---|---|
Zaldiar
|
N02AJ13 |