Opiumalkaloïde met agonistische activiteit op met name de µ-opioïdreceptor en daarnaast de κ en δ-receptor. Morfine heeft een sterk analgetisch effect, deels door veranderde pijnperceptie en deels door verhoging van de pijndrempel. Stimulatie van de µ-opioïdreceptor geeft analgesie; stimulatie van de κ-receptor geeft analgesie, sedatie en miose. Na systemische toediening werkt morfine onder meer op het perifere zenuwstelsel, het ruggenmerg en de supraspinale regio. Na epidurale toediening bindt morfine aan de opioïdreceptoren in het ruggenmerg. Morfine werkt ook direct op de zenuwplexus van de darmwand en veroorzaakt daardoor obstipatie.
Morfine wordt voornamelijk geëlimineerd door glucuronidatie door uridine difosfaat glucuronosyltransferase (UGT) 2B7, waardoor de morfine klaring een directe weerspiegeling is van de vorming van de twee belangrijkste metabolieten morfine-3-glucuronide (M3G) en morfine-6-glucuronide (M6G). De metabolieten worden geklaard via renale eliminatie.
Het morfinemetabolisme (glucuronidatie) lijkt exponentieel toe te nemen met het lichaamsgewicht in de eerste 3 levensjaren, met een grote toename 10 dagen na de geboorte (Knibbe 2009). Er wordt verondersteld dat het gebrek aan glucuronzuur in uridinedifosfaat het verminderde morfinemetabolisme tijdens de eerste levensweek kan verklaren (Liu 2019). De leeftijd waarop 50% overvloed wordt bereikt voor UGT2B7 is berekend op 2,8 jaar (Bhatt 2019). Morfine klaring vertoont aanzienlijke variabiliteit bij pasgeborenen, zuigelingen en kinderen (Euteneuer 2020, Krekels 2012, Altamini 2015, Elkomy 2016 ). Er wordt uniformiteit tussen de waarden voor het verdelingsvolume gerapporteerd, ongeacht de leeftijd van de pasgeborenen en kinderen (gemiddelde waarde 2,8±2,6 l/kg) (Kart 1997 ).
Leeftijd |
Biologische beschikbaarheid (%) |
Vd (L/kg) |
Metabolisme |
t½ (uur) |
Eliminatie (mL/min/kg) |
Preterme neonaten |
- |
1.82-5.2 (Allegaert 2007, Pacifici 2016) |
Glucuronidatie voornamelijk naar M3G (Anand 2008) |
6.6-11.1 (Allegaert 2007, Pacifici 2016) |
2.3-7.8 (Allegaert 2007, Cote 2009) |
A terme neonaten (0-30 dagen) |
Oraal 44.3 (Liu 2016) |
5.15±2.6 (Liu 2016) |
Glucuronidatie naar M3G, M6G (Anand 2008) |
3.91±1 (Kart 1997) 6.5±2.8 (Cote 2009) |
9.2 (Kart 1997) 6.78-17.1* (Krekels 2012) |
Zuigelingen |
Rectaal 35 (Lundeberg 1996) |
2 (Bouwmeester 2003) 2.8±2.6 (Bouwmeester 2003) |
- |
1.15±2.4 (Olkkola 1988) |
5.2 (Simons 2006) 7.8-69.4 (Krekels 2012) |
Kinderen (1-18 jaar) |
Oraal 29.8 (Liu 2016) |
3.17-3.76 (Bouwmeester 2003) |
- |
0.76±1 (Simons 2006) |
1-3 jaar: 25.6-32.2* (Krekels 2012) 12-60 (Krekels 2012) 23.6±8.5 (Cote 2009) |
Volwassenen |
Oraal 19-74 (Lugo 2002) |
2.1-4.0 (Lugo 2002) |
- |
2-4 (Lugo 2002) |
20-30 (Lugo 2002) |
Thigpen 2019
* Bepaald met popPK-modellen
Orale en rectale biologische beschikbaarheid is onbetrouwbaar (15-50%).
De biologische beschikbaarheid van retard-tabletten is 40-70%. De biologische beschikbaarheid neemt af met toenemende sterkte. Als retard tablet wordt gebroken, komt morfine 20-25% sneller vrij. De werkingsduur is dan ongeveer 8 uur.
Bijzondere populaties:
Mechanische beademing lijkt van invloed te zijn op de vorming en eliminatie van morfinemetabolieten, met een gerapporteerde afname tot 30% bij patiënten die mechanische beademing nodig hebben met een duur van meer dan of gelijk aan 10 dagen (Thigpen 2019).
Morfine klaring kan verminderd zijn bij neonaten die behandeld worden met therapeutische hypothermie (Favie 2020, Favie 2019, Frymoyer 2017, Roka 2008).
Pijnbestrijding:
Oraal/intraveneus: on-label
Rectaal: Off-label
Chronische pijn: On-label
Trauma: On-label
Tablet 10 mg, 20 mg
Tablet met gereguleerde afgifte 10 mg, 15 mg, 30 mg, 60 mg, 100 mg, 200 mg
Drank 1 mg/ml, 2 mg/ml, 5 mg/ml, 20 mg/ml
Drank "unit dose" (sulfaat-5-water) 2 mg/ml, 6 mg/ml
Inj.vlst. (hydrochloride-3-water) 0,1 mg/ml, 1 mg/ml, 10 mg/ml, 20 mg/ml
Infusievlst. (hydrochloride-3-water) 1 mg/ml, 2 mg/ml, 5 mg/ml, 10 mg/ml, 20 mg/ml
Infusievlst. "epiduraal" (hydrochloride-3-water) 5 mg/ml, 20 mg/ml
Zetpil (hydrochloride-3-water) 0,5 mg, 1 mg, 2 mg, 5 mg, 10 mg, 20 mg, 50 mg
Ernstige pijn |
---|
|
Ernstige pijn: toediening dmv PCA pomp |
---|
|
Bij verminderde nierfunctie cumuleert de actieve metaboliet morfine-6-glucuronide. Dit is vooral van belang bij toediening van hoge doses en/of toediening gedurende langere tijd.
Bron: Pediatric Drug Book – Kidney Disease Program.
Symptomen van opioïdtoxiciteit zijn onder andere depressie van het centrale zenuwstelsel met bewustzijnsdaling tot coma, ademhalingsdepressie of een onregelmatig ademhalingspatroon, bradycardie, hypotensie, hypothermie, hyporeflexie, miosis, urineretentie, misselijkheid, braken, obstipatie, verwardheid, spierspasmen en convulsies.
Ademdepressie, hypotensie, urineretentie, braken, obstipatie, jeuk.
Vaak (1-10%): Anorexie, droge mond, buikpijn, dyspepsie, obstipatie, misselijkheid (vooral als de patiënt rondloopt) en braken (vooral in de eerste 1–2 weken van de behandeling). Verwardheid, slapeloosheid, vermoeidheid, slaperigheid, sedatie die meestal na enkele dagen afneemt, duizeligheid, hoofdpijn. Hyperhidrose, contacteczeem, urticaria, jeuk. Asthenie.
Soms (0,1-1%): allergische of anafylactische reacties. Vasodilatatie, (orthostatische) hypotensie, brady- of tachycardie, palpitaties, (overmatig) blozen. Longoedeem, ademhalingsdepressie (vooral bij i.v.- of i.m-toediening), dyspneu, bronchospasme. Urineretentie en oligurie. Spasmen van de galwegen, Ileus, smaakstoornissen. Stemmingsveranderingen, licht gevoel in het hoofd, vertigo, agitatie, eu- of dysforie, somberheid, hallucinaties, nachtmerries, verhoogde intracraniële druk. Visusstoornissen (miose, dubbelzien), convulsies, hypertonie, paresthesie, evenwichtsstoornis, syncope, rillingen, koorts. Urticaria. Malaise, perifeer oedeem. Amenorroe, libidoverlies, erectiestoornis. Geestelijke en lichamelijke afhankelijkheid. Pijn op de toedieningsplaats.
Zelden (0,01-0,1%): hypothermie. Verminderde geestelijke en motorische activiteit. Jeuk. Verlengde partusduur.
Gemeld zijn: abnormale gedachten, geheugen- en concentratiestoornissen, afhankelijkheid, verminderde hoestreflex, allodynie, hyperalgesie, hyperhidrose, (neonataal) abstinentiesyndroom, bewegingsstoornissen, spierrigiditeit, myoclonus, veranderingen in leverenzymen, biliair spasme.
Ontwenningsverschijnselen zijn o.a. pijn, tremor, rustelozebenen-syndroom, diarree, abdominale koliek, misselijkheid, griepachtige verschijnselen, tachycardie, mydriase, dysfore stemming, angst en prikkelbaarheid.
Na epiduraal gebruik zijn misselijkheid, braken, sedatie, urineretentie, jeuk (vooral bij jonge patiënten na een hoge dosis) en ademhalingsdepressie gemeld.
Te snelle intraveneuze toediening kan de frequentie van bijwerkingen verhogen.
Bijwerkingen retard tabletten:
Zeer vaak (> 10%): sedering, licht gevoel in het hoofd, onvaste gang, obstipatie, misselijkheid.. Vaak (1-10%): (orthostatische) hypotensie, duizeligheid, koliek, buikpijn, braken, droge mond, anorexie, euforie, stemmingsveranderingen, hallucinaties, verwardheid, slapeloosheid, nachtmerries, asthenie, hoofdpijn, zweten, jeuk, huiduitslag, bradycardie, palpitaties, opvliegers spasmen. Soms (0,1-1%): ademhalingsdepressie, bronchospasme, dyspneu, pulmonaal oedeem, vertigo, syncope, visusstoornissen (miosis, dubbelzien, wazig zien), blozen, koude rillingen, koorts, malaise, convulsies, hypertonie, paresthesie, stijging van leverenzymwaarden, perifeer oedeem, urineretentie, urticaria, dyspepsie, smaakstoornissen, ileus, allergische reactie inclusief anafylactische reactie.
Verder kunnen optreden verwardheid, abnormale gedachten, rusteloosheid, dysforie, gewenning en afhankelijkheid, hyperalgesie, verminderd libido, hartaanval, tachycardie, hypertensie, shock, coma, apneu, laryngospasme, ademstilstand, spasmen van de galwegen, amenorroe, libidoverlies, erectiele disfunctie, SIADH.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bij retard tablet:
Ademhalingsdepressie. Astma en chronisch obstructieve longziekten, obstructieve luchtweginfecties, cyanose. Hersentrauma, schedelletsel, verhoogde intracraniële druk. Alcoholisme, delirium tremens. Coma, convulsieve aandoeningen. Ileusverschijnselen, acute leverziekte, galkolieken na galwegoperaties. Niet gebruiken 24 uur voor of na operatieve ingrepen. Terughoudendheid is geboden bij cardiovasculaire aandoeningen, toxische psychose, verminderde ademreserve zoals bij emfyseem, kyfoscoliose en bij overmatige slijmvorming in de luchtwegen.
Bij kinderen van 1 tot 6 maanden (a terme), prematuren tot de leeftijd van 1 jaar, bij aanwezige luchtweg-, nier/lever- of neuromusculaire ziekten of bij gelijktijdige gebruik van sedativa, is bewaking van de ademhaling noodzakelijk.
Voor chronische pijn behandeling morfine retard altijd voorschrijven in combinatie met een laxans.
De retard tablet niet fijnmalen.
Te snelle intraveneuze toediening kan de frequentie van bijwerkingen verhogen. Bij kinderen zeer langzaam toedienen (SmPC).
Wanneer postoperatieve ademhalingsdepressie optreedt, kan naloxon IV worden toegediend (zie naloxon).
Bij kinderen met obesitas wordt voor het doseren van morfine het ideale lichaamsgewicht aanbevolen in plaats van het totale lichaamsgewicht (Ross 2015, NHS 2021).
Wees voorzichtig bij: verminderde respiratoire functie zoals bij emfyseem, ernstige bronchiale astma, ernstig cor pulmonale, overmatige slijmvorming in de luchtwegen en bij ernstige obesitas; bij verhoogde intracraniële druk; bij cardiovasculaire aandoeningen, hypotensie gepaard gaand met hypovolemie, shockverschijnselen; onbehandeld myxoedeem of toxische psychose; galwegaandoeningen, pancreatitis, inflammatoire darmziekten; delirium tremens, alcoholintoxicatie; prostaathyperplasie; convulsieve aandoeningen; myasthenia gravis. Bij ernstige lever- en nierfunctiestoornis, hypothyroïdie, en bij kinderen en ouderen moet de dosering worden aangepast (zie ook Dosering). Uiterste voorzichtigheid betrachten bij patiënten met een verminderde nier- of leverfunctie en het vermoeden van gastro-intestinale lediging.
Ernstige intra-abdominale complicaties, zoals een darmperforatie, kunnen gemaskeerd worden door het analgetische effect van morfine.
Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid. De kans hierop is groter bij langduriger gebruik en hogere doses. Wees voorzichtig bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten, bv. bij een voorgeschiedenis van alcohol- of drugsmisbruik.
Bij staken van de behandeling langzaam afbouwen om ontwenningsverschijnselen te voorkomen.
Bij het optreden van opioïde-geïnduceerde hyperalgesie die niet reageert op verdere dosisverhoging zo nodig de dosering verlagen of overschakelen op een ander opioïde.
Het gebruik dient 24 uur vóór een operatie die de pijnoorzaak wegneemt, te worden gestaakt. Indien nodig kan na de operatie de dosering aan de nieuwe behoefte worden aangepast. Alleen gebruiken na een abdominale operatieve ingreep bij normale darmfunctie. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie 0,1–0,2 mg naloxon i.v. worden toegediend; zo nodig na 2–3 minuten herhalen tot gewenst effect intreedt. Deze dosering kan na 45–90 minuten worden herhaald.
Bij vermoeden van paralytische ileus de behandeling staken.
Opioïden kunnen reversibele bijnierinsufficiëntie veroorzaken, waarvoor controle en eventueel vervangingstherapie met glucocorticoïden nodig zijn. Symptomen zijn misselijkheid, braken, verlies van eetlust, vermoeidheid, zwakte, duizeligheid en lage bloeddruk.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnierschors of hypothalamus hypofysaire gonade as beïnvloeden. De prolactinespiegel kan stijgen en de cortisol- en testosteronspiegels kunnen dalen. Symptomen zijn o.a. een verminderd libido, seksuele disfunctie en amenorroe.
Te snelle intraveneuze toediening kan de frequentie van bijwerkingen verhogen; ernstige ademhalingsdepressie, apneu, hypotensie, perifere circulatoire collaps, rigiditeit van de borstkaswand, hartstilstand en anafylactoïde reacties zijn gemeld. Bij i.v. of epidurale toediening, een opiaatantagonist zoals naloxon en voorzieningen voor zuurstoftoediening en controle van de ademhaling beschikbaar houden
Morfine kan histamine vrijmaken; houd hiermee rekening bij patiënten met astma of allergie.
Herhaalde intrathecale toediening wordt ontraden vanwege het risico van sepsis.
Er is een mogelijk verband tussen het optreden van acuut borstsyndroom en morfinegebruik tijdens een vaso-occlusieve crisis, bij patiënten met sikkelcelziekte.
Bij retard tablet:
Bij ernstig gestoorde lever- en nierfunctie, prostaathyperplasie, hypothyroïdie, en bij kinderen en ouderen moet de dosering worden aangepast; overmatig gebruik kan ademhalingsdepressie geven. Wees Voorzichtig bij een verhoogde intracraniële druk, onbehandeld myxoedeem, shock, hypotensie met hypovolemie, ernstige cor pulmonale, galwegaandoeningen en pancreatitis. Morfine kan de convulsiedrempel verlagen. Hyperalgesie die niet reageert op verdere dosisverhoging kan optreden met name bij hoge doseringen. Verlaging van de dosering of overschakeling op een ander opioïd kan nodig zijn. Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid. Bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten is voorzichtigheid geboden. Bij staken geleidelijk afbouwen om ontwenningsverschijnselen (rillingen, geeuwen, mydriasis, tranenvloed, loopneus, spiertrillingen, zweten, angst, agitatie, slapeloosheid) te voorkomen. Het gebruik dient 24 uur vóór een operatie die de pijnoorzaak wegneemt, te worden gestaakt. Indien nodig kan na de operatie de dosering aan de nieuwe behoefte worden aangepast; toepassing ter bestrijding van postoperatieve pijn is de eerste 24 uur niet aan te bevelen. Bij acute buik bemoeilijkt morfine de diagnose. Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden kunnen daarvan hinder ondervinden.
Relevant:
Afname morfine: de concentratie daalt door lopinavir en ritonavir.
Niet relevant:
Afname morfine: de concentratie daalt door rifampicine.
Niet beoordeeld:
Bij gelijktijdig gebruik van morfine met een orale P2Y12-trombocytenaggregatieremmer (als clopidogrel en ticagrelor) neemt de werkzaamheid van de P2Y12-trombocytenaggregatieremmer af.
Interacties opoiden algemeen:
Relevant: bij combinatie van fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol met de niet-selectieve MAO-remmers fenelzine en tranylcypromine is serotonerge toxiciteit gemeld (onder andere opwinding, spierrigiditeit, hyperpyrexie, zweten, bewusteloosheid, soms ademhalingsdepressie en hypotensie). Combinatie van fentanyl of pethidine met fenelzine en tranylcypromine moet worden vermeden; bij oxycodon en tramadol moet men bedacht zijn op de symptomen.
Bij combinatie van pethidine met moclobemide of selegiline is serotonerge toxiciteit gemeld.
Bij toevoeging van een partiële agonist/antagonist, waaronder ook het ontwenningsmiddel nalmefeen, kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. De combinatie moet worden vermeden. In geval van buprenorfinepleister kan het omgekeerde wel: een opioïdagonist kan worden toegevoegd aan een buprenorfinepleister bij chronische hevige pijn.
Naloxon en naltrexon zijn antagonisten van opioïden; bij combinatie kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. Toevoeging van naloxon of naltrexon aan een opioïd wordt ontraden, tenzij naloxon of naltrexon bewust wordt toegepast als antidotum bij overdosering van een opioïd. Andersom kan bij toevoeging van een opioïd aan naloxon of naltrexon acute ademnood optreden.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie van niet-selectieve MAO-remmers met opioïden anders dan fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol; de meeste fabrikanten ontraden echter het gebruik tijdens of binnen 2 weken na behandeling met niet-selectieve MAO-remmers.
Er is ook onvoldoende onderbouwing voor interactie van moclobemide, rasagiline of selegiline met opioïden anders dan pethidine.
Niet beoordeeld: bij combinatie met hydroxyboterzuur is het risico op ademhalingsdepressie en centraal-depressieve effecten verhoogd. De combinatie wordt afgeraden.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
NATUURLIJKE OPIUMALKALOIDEN | ||
---|---|---|
Palladon, Hydagelan
|
N02AA03 | |
Oxynorm, Oxycontin
|
N02AA05 |
FENYLPIPERIDINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Durogesic (pleister), Instanyl, Pecfent
|
N02AB03 | |
N02AB02 |
DIFENYLPROPYLAMINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Dipidolor
|
N02AC03 |
ORIPAVINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Temgesic
|
N02AE01 |
MORFINANDERIVATEN | ||
---|---|---|
Nubain
|
N02AF02 |
OVERIGE OPIOIDEN | ||
---|---|---|
Palexia
|
N02AX06 | |
Tramagetic, tramal
|
N02AX02 |
OPIOIDEN MET NIET-OPIOIDE ANALGETICA | ||
---|---|---|
Zaldiar
|
N02AJ13 |