Alkaloïd van de maagdenpalm (Cantharanthus roseus; oude naam: Vinca rosea). Remt de mitose in de metafase en kan in hoge concentratie de nucleïnezuur- en proteïnesynthese beïnvloeden.
Geen informatie
Inj.vlst. (sulfaat) 1 mg/ml
Informatie over geneesmiddeltekorten
Update 13 feb 2024: de Vinblastine besparende maatregelen zijn opgeheven. Let op: het thans beschikbare produkt heeft een korte houdbaarheidsduur.
Oncologische aandoeningen |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Zeer vaak (> 10%): leukopenie. Misselijkheid, braken. Haaruitval. Vaak (1–10%): anemie, trombocytopenie, myelosuppressie. Paresthesieën, uitval van diepe peesreflexen. Obstipatie, ileus, bloeding uit een oud ulcus pepticum, hemorragische enterocolitis, rectaal bloedverlies, diarree, anorexie. Soms (0,1–1%): depressie. Faryngitis. Pijn op de plaats van de tumor, malaise. Zelden (0,01–0,1%): SIADH. Doof gevoel, perifere neuritis, hoofdpijn, convulsies, duizeligheid. Ototoxiciteit, vestibulaire en auditieve schade aan de achtste craniale zenuw. Sinustachycardie, angina pectoris, AV-blok, aritmie. Verder zijn gemeld: hemolytische anemie. Psychose. Ernstige erosies van het epitheel met blefarospasme, zwelling van het ooglid en van pre-auriculaire lymfeknopen na contact met de cornea. Oorsuizen. Hypertensie, ernstige hypotensie. Stomatitis, maagpijn, buikpijn, gevoelige oorspeekselklieren. Leverfibrose. Blaasvorming in de mond en op de huid, dermatitis, fototoxiciteit. Spieratrofie. Urineretentie, trombotische microangiopathie met nierinsufficiëntie. Verminderde fertiliteit, aspermie. Koorts,
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid voor vinca-alkaloïden. Leukopenie, niet gerelateerd aan de tumor. Ernstige ongecontroleerde infectie. Gezien de ernst van de indicaties zijn er geen absolute contra-indicaties.
Extravasatie: Direct hyaluronidase injecteren in het gebied. Bedek de extravasatieplaats met warme compressen. Overleg met de plastisch chirurg.
Algemeen cytostatica: diverse cytostatica kunnen aanleiding geven tot overgevoeligheidsreacties. Een noodset (bevattende epinefrine, clemastine en hydrocortison) dient aanwezig te zijn in de behandelkamer. Daarnaast zijn specifieke antidota aanwezig in de noodset.
Vinblastine mag uitsluitend intraveneus worden toegediend. Intrathecale toediening kan fatale neurotoxiciteit veroorzaken. Het bloedbeeld dient regelmatig te worden gecontroleerd i.v.m. beenmergremming, die ook na staken van de therapie nog kan optreden. Op grond hiervan kan onderbreking van de behandeling, dosisaanpassing of verlenging van het therapie-vrije interval nodig zijn. Tijdens de fase van remissie-inductie kan de patiënt verschillende malen een periode van relatieve beenmergaplasie doormaken; het is daarom (o.a. als infectiepreventie) van belang dat doeltreffende ondersteunende faciliteiten beschikbaar zijn. Het dagelijks gebruik op lange termijn van lage doses moet worden afgeraden, omdat met dagelijkse schema's weinig of geen therapeutisch resultaat wordt bereikt. Tijdens het begin van de remissie van een lymfoom kan een verhoging van de serumwaarden van urinezuur optreden. Leverinsufficiëntie kan de toxiciteit versterken. Combinatie van vinblastine met andere myelotoxische of neurotoxische middelen of met bestraling van grote oppervlakken vergroot het risico van toxiciteit. Bij chemotherapie in combinatie met bestraling via invalshoeken die o.a. de lever beslaan, het gebruik van vinblastine uitstellen tot de radiotherapie is afgerond. Tijdens behandeling met vinblastine blootstelling aan zonlicht vermijden. Bij hoge doses vinblastine wordt frequente profylaxe tegen obstipatie aanbevolen. Indien obstipatie optreedt kan deze zich voordoen als impactie van het bovenste deel van het colon; eventueel een buikoverzichtsfoto maken. Indien vinblastine in klinisch gebruikte concentratie in het oog terechtkomt, kan ernstige irritatie (of indien het middel onder druk werd toegediend, zelfs ulceratie) van de cornea het gevolg zijn. Bij extravasatie de toediening staken en de eventuele resterende hoeveelheid in een andere vene injecteren; applicatie van matige warmte op het gebied van extravasatie kan de kans op cellulitis en flebitis reduceren. In verband met verhoogde kans op trombose moet worden afgeraden de injectie te geven in een extremiteit, waarin de circulatie is belemmerd of die de neiging vertoont tot belemmering door compressie of invasie van de tumor, flebitis of varices.
Vinblastine is substraat voor CYP3A4.
Relevant:
Toename vinblastine: krachtige CYP3A4-remmers en HIV-proteaseremmers remmen het metabolisme, met als mogelijk gevolg heviger (neuro)toxiciteit.
Vinblastine verlaagt de concentratie van: de instelling op fenytoïne kan tijdelijk worden beïnvloed tijdens de chemokuur, met als mogelijk gevolg een te lage fenytoïneconcentratie.
Niet relevant: de Cmax en AUC van zidovudine kunnen worden verlaagd. Verder kan er in theorie een additief effect van beenmergdepressie zijn.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met diltiazem, isoniazide, nifedipine en verapamil.
Niet beoordeeld: bij combinatie of eerdere behandeling met mitomycine kan reeds enkele minuten tot enkele uren na toediening ernstige, soms irreversibele pulmonale toxiciteit optreden.
Interactie oncolytica algemeen
Relevant: de meeste cytostatische oncolytica (niet de tyrosinekinaseremmers en de monoklonale antilichamen) kunnen het effect van cumarinederivaten op vele manireren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van cumarines geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van het cumarinederivaat gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. Dit geldt ook voor de monoklonale antilichamen en de tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar). De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
VINCA-ALKALOIDEN EN DERIVATEN | ||
---|---|---|
L01CA02 |
PODOFYLLOTOXINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Vepesid, Toposin
|
L01CB01 | |
Vumon
|
L01CB02 |
TAXANEN | ||
---|---|---|
Taxotere
|
L01CD02 |