Gecombineerd vaccin tegen difterie, (acellulair) kinkhoest, tetanus en poliomyelitis (D(a)KTP). Aard van het antigenenmateriaal: dood, bacterieel (difterie, kinkhoest, tetanus); geïnactiveerd, viraal (poliomyelitis)
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Suspensie voor injectie; wegwerpspuit 0,5 ml.
RIJKSVACCINATIEPROGRAMMA Boostervaccinatie DKTP |
---|
|
Passieve bescherming tegen kinkhoest |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Na primaire vaccinatie: Zeer vaak (> 10%): lokale reacties zoals pijn, roodheid en zwelling op de injectieplaats. Verminderde eetlust, koorts, sufheid, sneller geïrriteerd. Vaak (1-10%): abnormaal huilen, rusteloosheid, virale infectie, infectie van de bovenste luchtwegen, bronchitis, conjunctivitis, hoesten, braken, rinitis. Soms (0,1-1%): Vermoeidheid, buikpijn, diarree, obstipatie, (gastro)-enteritis, slaperigheid, infectie, middenoorontsteking, eczeem, dermatitis. Zeer zelden (< 0,01%): convulsies, allergische reacties. Na revaccinatie: koorts (> 38%). Vaak (1-10%): diarree, (gastro)-enteritis, moniliasis, middenoorontsteking, faryngitis, dermatitis, 'rash'. Soms (0,1-1%): slapeloosheid, bronchospasmen, laryngitis, stridor. Tijdens postmarketing zijn flauwvallen of shockachtige symptomen en anafylactische reacties gemeld bij andere vaccins die DTPa bevatten. Apneu, bij zeer premature kinderen (≤ 28 weken zwangerschapsduur).
Zeer vaak (> 10%): lokale reacties zoals pijn, roodheid en zwelling op de injectieplaats. Hoofdpijn. Suf voelen, vermoeidheid somnolentie. Nervositeit, abnormaal huilen, prikkelbaarheid. Verminderde eetlust.
Vaak (1-10%): anorexie. Koorts. Huiduitslag. Misselijkheid, braken, buikpijn, diarree. Bloeduitstorting, jeuk op injectieplaats.
Soms (0,1-1%): hoest, bronchitis, astma. Orale herpesinfectie. Jeuk. Droge keel. Artralgie, myalgie. Rillingen. Allergische dermatitis. Slaapstoornis, apathie, paresthesie, duizeligheid. Lymfadenopathie. Zwelling van het geïnjecteerde ledemaat (vooral bij eerdere behandeling met een acellulair pertussisvaccin).
Zelden (0,01-0,1%): urticaria, huiduitslag.
Verder zijn gemeld: anafylactische en anafylactoïde reacties, angio-oedeem. Collaps, een shock-achtige toestand, convulsies (met of zonder koorts) binnen 2–3 dagen na vaccinatie, syncope, Guillain-Barrésyndroom, aangezichtsverlamming, myelitis, brachiale neuritis. Cellulitis. Malaise, bleekheid. Trombocytopenie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
De toediening van vaccins die kinkhoest bevatten zorgvuldig overwegen indien één van de volgende verschijnselen zijn opgetreden bij eerdere toediening ervan: hoge koorts (> 40 °C) binnen 48 uur na vaccinatie, die niet toe te schrijven is aan een andere oorzaak; collaps of een op shock gelijkende toestand binnen 48 uur na vaccinatie; aanhoudend (≥ 3 uur) en ontroostbaar huilen binnen 48 uur na vaccinatie; convulsies met of zonder koorts binnen drie dagen na vaccinatie. Voorzichtig bij een voorgeschiedenis met progressieve neurologische aandoeningen. In geen geval intravasculair toedienen. De immunogeniciteit van het vaccin kan worden verminderd door een immunosuppressieve behandeling of immunodeficiëntie. Triaxis Polio niet toedienen aan personen met een onvolledige/afwezige voorgeschiedenis van primaire vaccinatie tegen difterie, tetanus of polio, vanwege onvoldoende werkzaamheid.
De toediening van vaccins die pertussis (kinkhoest) bevatten zorgvuldig overwegen indien één van de volgende verschijnselen zijn opgetreden bij eerdere toediening ervan:
Bij Guillain-Barrésyndroom in de voorgeschiedenis na eerdere vaccinatie met tetanustoxoïd, zorgvuldig afwegen om te vaccineren.
Wees voorzichtig bij recent ontstane of progressieve neurologische aandoeningen; echter aangezien het voordeel van vaccinatie groot is bij deze groep kinderen de vaccinatie níet onthouden of uitstellen. Een familiegeschiedenis van convulsies die mét koorts gepaard gaan vraagt speciale aandacht. Een familiegeschiedenis welke convulsies of wiegendood meldt of febriele convulsies vormen geen contra-indicatie.
De immunogeniciteit van het vaccin kan worden verminderd door een immunosuppressieve behandeling of immunodeficiëntie.
Triaxis Polio niet toedienen aan personen met een onvolledige/afwezige voorgeschiedenis van primaire vaccinatie tegen difterie, tetanus of polio, vanwege onvoldoende werkzaamheid.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde Middelen bij inflammatoire aandoeningen, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar), monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking (zie aldaar), alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, axicabtagen ciloleucel, eribuline, hydroxycarbamide, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, tisagenlecleucel, trabectedine, venetoclax)
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
BACTERIELE VACCINS MET VIRALE VACCINS | ||
---|---|---|
J07CA09 | ||
DTP, Revaxis
|
J07CA01 |