Combinatie van een ultra-langwerkend en een kortwerkend insuline–analogon. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
De werkingsduur van een eenmalige dosis is langer dan 24 uur.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Per ml inj.vlst.: Insuline degludec 70 E Insuline aspart 30 E 3 ml
Diabetes Mellitus, insuline afhankelijk |
---|
|
Bij verminderde nierfunctie kan de insulinebehoefte afnemen. De dosering wordt hierbij ingesteld op basis van bloedglucosemetingen.
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): reacties op de injectieplaats.
Soms (0,1-1%): perifeer oedeem.
Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheidsreacties (urticaria, zwelling van de tong en lippen, misselijkheid, diarree, vermoeidheid, jeuk).
Verder is gemeld: lipodystrofie op de injectieplaats.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Wees extra voorzichtig met het gebruik van dit combinatiepreparaat bij kinderen; mogelijk komt ernstige hypoglykemie bij hen vaker voor vergeleken met een basaal-bolus regime, vooral in de leeftijd van 2 tot 5 jaar
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Insulinen met een langdurige werking vergroten het risico van niet-herkende nachtelijke hypoglykemie en vertragen het herstel van hypoglykemie.
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Bij een sterke verbetering van de bloedglucose-instelling (bv. door een intensievere insulinetherapie) kunnen de vroege waarschuwingssignalen van hypoglykemie anders worden waargenomen. Bij langdurig bestaande diabetes kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen verdwijnen.
Een abrupte verbetering van de bloedglucose-instelling (door intensievere insulinetherapie) kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode en droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden. In geval van ernstige hyperglykemie wordt toediening van snelwerkende insuline aanbevolen.
Relevant: niet-selectieve β-blokkers kunnen het herstel uit een hypoglykemie vertragen en bepaalde symptomen van hypoglykemie (hartkloppingen, tachycardie, trillen) maskeren. Andere waarschuwingssignalen van hypoglykemie (zoals hongergevoel, wazig zien, moeite met concentreren, duizeligheid en zweten) blijven bestaan. Tevens kunnen ze tijdens hypoglykemie kortdurend ernstige hypertensie veroorzaken. Tijdens hypoglykemie komt adrenaline vrij dat direct α-receptoren stimuleert (gevolg onder andere vasoconstrictie) en β-receptoren stimuleert (gevolg onder andere vasodilatatie); door toediening van een β-blokker wordt vasoconstrictie niet langer tegengewerkt. Selectieve β-blokkers hebben deze effecten in mindere mate dan niet-selectieve β-blokkers.
Een niet-selectieve β-blokker wordt bij voorkeur vermeden, maar dit is niet altijd mogelijk. De 'veiligheid' van een selectieve β-blokker is relatief; bij hoge doses kan de selectiviteit verloren gaan.
Niet beoordeeld: bepaalde stoffen kunnen de hypoglykemische werking van insuline versterken, zoals ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, fibraten, fluoxetine, pentoxifylline, MAO-remmers, hoge doses salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen hebben een bloedglucoseverhogend effect, zoals atypische antipsychotica (bijvoorbeeld olanzapine), corticosteroïden, danazol, diazoxide, glucagon, isoniazide, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica zoals adrenaline, salbutamol en terbutaline, thyreomimetica en thiazidediuretica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het hypoglykemische effect versterken of verminderen.
Pentamidine kan een hypoglykemie veroorzaken, die soms wordt gevolgd door een hyperglykemie.
Clonidine heeft een bloedglucoseverhogend effect en kan de symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
SNELWERKENDE INSULINES VOOR INJECTIE | ||
---|---|---|
Insuman rapid, Actrapid, Humuline regular
|
A10AB01 | |
Insuline ultra-kortwerkend (Insuline aspart, insuline glulisine, insuline lispro) Novorapid, Apidra, Humalog, Fiasp, Lyumjev |
A10AB04 |
MIDDELLANGWERKENDE INSULINES VOOR INJECTIE | ||
---|---|---|
Insulatard, Humuline NPH, Insuman Basal
|
A10AC01 |
(MIDDEL)LANG- MET SNELWERKENDE INSULINES VOOR INJECTIE | ||
---|---|---|
Insuline middellangwerkend en (ultra)kortwerkend (combinatie) Humuline (comb), Humalog Mix, Novomix, Mixtard, Actraphane |
A10AD01 |
LANGWERKENDE INSULINES VOOR INJECTIE | ||
---|---|---|
Insuline langwerkend (insuline degludec, insuline detemir, insuline glargine) Tresiba, Levemir, Lantus, Abasaglar, Toujeo |
A10AE |