Vervaardigd door recombinant-DNA-techniek. Het reguleert de productie en afgifte van functionele neutrofiele granulocyten door het beenmerg; kan tevens autologe perifere bloedvoorlopercellen ('peripheral blood progenitor cells' = PBPC) mobiliseren uit beenmerg naar het perifere bloed. Er treedt een dosis-afhankelijke stijging van het aantal neutrofielen (met normale of verhoogde functionele activiteit) in het perifere bloed op. Het aantal monocyten stijgt nauwelijks. Bij ernstige chronische neutropenie kan een geringe stijging van het aantal circulerende eosinofiele en basofiele granulocyten optreden. Na staken van de toediening daalt het aantal circulerende neutrofielen binnen 1–2 dagen met 50% en is binnen 1–7 dagen weer op normaal niveau.
Geen informatie
Inj.vlst. "30" 30 milj. IE/ml; "singleject 30" 60 milj. IE/ml; "singleject 48" 96 milj. IE/ml
Ga snel naar:
Neutropenie ten gevolge van cytotoxische chemotherapie |
---|
|
Neutropenie bij myelo-ablatieve therapie gevolgd door beenmergtransplantatie |
---|
|
Mobilisatie stamcellen |
---|
|
Ernstige congenitale neutropenie |
---|
|
Chronische neutropenie bij HIV |
---|
|
Idiopathische of cyclische neutropenie |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Spier-en skeletpijn, dysurie, proteinurie, hematurie, vasculitis.
Gevallen van verminderde botdichtheid en osteoporose zijn gemeld bij pediatrische patiënten met ernstige chronische neutropenie die chronische behandeling kregen met filgrastim [SmPC Neupogen].
Zeer vaak (> 10%): Bij kankerpatiënten: skelet- en spierpijn. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree, verminderde eetlust, mucositis. Hoofdpijn. Keelpijn, hoest, dyspneu. Milde tot matige dosisafhankelijke stijging van LDH, alkalische fosfatase, serum-urinezuur en γ-GT. Asthenie, vermoeidheid. Exantheem, alopecia. Bij PBPC-mobilisatie bij gezonde donoren: hoofdpijn, skelet- en spierpijn, leukocytose, trombocytopenie. Bij ernstige chronische neutropenie: anemie, miltvergroting, stijging LDH, alkalische fosfatase en matige daling van niet-nuchtere bloedglucosespiegel, bot-, spier– en gewrichtspijn, hoofdpijn, epistaxis, diarree, hepatomegalie, exantheem. Bij HIV-infectie: skelet- en spierpijn. Vaak (1-10%): Bij kankerpatiënten: overgevoeligheidsreacties (anafylaxie, exantheem, urticaria, angio–oedeem, dyspneu en hypotensie), hemoptoë, dysurie, pijn (op de borst). Bij PBPC-mobilisatie bij gezonde donoren: miltvergroting, dyspneu, stijging alkalische fosfatase en lactaatdehydrogenase. Bij ernstige chronische neutropenie: miltruptuur, trombocytopenie, afname van botdichtheid, osteoporose (bij langdurig gebruik bij kinderen), alopecia, cutane vasculitis, hematurie, pijn rond de injectieplaats. Bij HIV-infectie: miltvergroting. Soms (0,1-1%): Bij kankerpatiënten: sikkelcelcrisis (bij sikkelcelanemie), (fatale) miltruptuur, miltvergroting, graft-versus-host-reactie' (ook met dodelijke afloop), pseudojicht, veno–occlusieve ziekte, verstoring van de vochtbalans, capillaire leksyndroom (CLS). Longoedeem, interstitiële longziekte, longinfiltraten, longbloeding soms met respiratoir falen en 'Acute respiratory distress syndrome' (ARDS). Sweet-syndroom, cutane vasculitis. Exacerbatie van reumatoïde artritis. Bij PBPC-mobilisatie bij gezonde donoren: (fatale) miltruptuur, verhoogde ASAT, hyperurikemie, verergering reumatoïde artritis, longbloeding, hemoptoë, longinfiltraten, hypoxie, capillaire-leksyndroom, anafylactische reactie. Bij ernstige chronische neutropenie: proteïnurie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Ernstige congenitale neutropenie (Kostmann-syndroom) met cytogenetische afwijkingen.
Evaluatie dmv bepaling neutrofielengetal, reticulocytengetal, gamma-GT, alkalische fosfatase en transaminasen.
Voorzichtigheid is geboden bij myeloide maligniteiten: resterende maligne klonen kunnen tot uitgroei komen door GM-CSF.
Gebruiken onder supervisie van een arts met ervaring in de behandeling van oncologische, hematologische of infectieziekten. Over gebruik bij myelodysplastisch syndroom of chronische myeloïde leukemie is onvoldoende bekend. Bij secundaire acute myeloïde leukemie (AML) is voorzichtigheid geboden wegens te weinig gegevens. De veiligheid en werkzaamheid bij de novo AML-patiënten, jonger dan 55 jaar met goede cytogenese zijn niet vastgesteld. De spier- en skeletpijn die kan optreden wordt gewoonlijk met de gebruikelijke analgetica bestreden. In verband met het risico van tumorgroei is voorzichtigheid geboden bij alle myeloïde maligniteiten. Bij alle pre-maligne myeloïde aandoeningen is eveneens voorzichtigheid geboden wegens mogelijke progressie tot acute myeloïde leukemie. Bij onderliggende osteoporotische aandoeningen bij gebruik langer dan zes maanden kan het nodig zijn de botdichtheid te controleren. Behandeling met filgrastim sluit optreden van trombocytopenie en anemie ten gevolge van myelosuppressieve medicatie niet uit. Voorzichtigheid is geboden bij sikkelcelanemie, omdat een hoog leukocytenaantal een ongunstig prognostische factor kan zijn. Met name bedacht zijn op miltvergroting of een veno-occlusieve crisis.
Pulmonale symptomen zoals hoest, koorts en benauwdheid, gepaard gaande met radiologische kenmerken van longinfiltraten en achteruitgang van de longfunctie, kunnen voortekenen zijn van het ARDS. Bij optreden van deze symptomen de toediening staken en een passende behandeling geven. Bij het optreden van symptomen van capillaire-leksyndroom (CLS), zoals bijvoorbeeld algehele zwelling van het lichaam, opgezette buik (minder frequent urineren), ademhalingsproblemen, vermoeidheid direct contact opnemen met de voorschrijver.
Voor toepassing bij kankerpatiënten: tijdens behandeling regelmatig standaard hematologisch onderzoek uitvoeren en het aantal leukocyten controleren; indien dit aantal stijgt boven 50 × 109/l de toediening direct onderbreken. De grootte van de milt regelmatig controleren en de diagnose miltruptuur overwegen bij patiënten die pijn linksboven in buik of schouderpijn rapporteren. Filgrastim niet gebruiken met als doel de dosis cytotoxische chemotherapeutica te verhogen tot boven de gangbare dosis. Bij patiënten bij wie het aantal directe voorlopercellen is afgenomen (bv. door uitgebreide chemo- of radiotherapie of met beenmerginfiltratie door een tumor), kan de neutrofiele respons verminderd zijn. Gezien de gevoeligheid van snel delende myeloïde cellen voor myelosuppressieve cytotoxische chemotherapie filgrastim niet gebruiken vanaf 24 uur vóór tot 24 uur ná de chemotherapie. Voor ouderen kan geen specifiek doseringsadvies worden gegeven.
Voor toepassing bij ernstige chronische neutropenie: met name gedurende de eerste weken regelmatig het aantal trombocyten controleren, omdat trombocytopenie vaak voorkomt tijdens filgrastim-gebruik. Bij trombocytopenie het gebruik intermitterend staken of de dosering verlagen. Bij ernstige congenitale neutropenie elke 12 maanden morfologisch en cytogenetisch beenmergonderzoek uitvoeren wegens een mogelijke predispositie voor cytogenetische afwijkingen, myelodysplastisch syndroom (MDS) of leukemie. Bij circa 12% van de patiënten met ernstige congenitale neutropenie zonder cytogenetische afwijkingen bij het begin van de behandeling werden later bij controle afwijkingen (incl. monosomie 7) waargenomen. Filgrastim niet gebruiken bij ernstige congenitale neutropenie met (aanwijzingen voor) leukemie. Regelmatige controle van de milt via abdominale palpatie is noodzakelijk, met name bij pijn linksboven in de buik of schouderpijn; progressie van een eventuele miltvergroting kan door dosisreductie worden vertraagd of tot staan gebracht. Veiligheid en werkzaamheid bij pasgeborenen en auto-immuunneutropenie zijn niet vastgesteld.
Voor toepassing bij mobilisatie van autologe perifere bloedvoorlopercellen: indien het aantal leukocyten stijgt boven 70 × 109/l de dosering verlagen of toediening staken. Door gebruik van door filgrastim gemobiliseerde PBPC is het risico van bloedingscomplicaties van korte duur en kan de diepte en duur van trombocytopenie na myelosuppressieve of -ablatieve chemotherapie afnemen. Sommige cytostatica bezitten cytotoxische eigenschappen voor hematopoëtische groeifactoren; indien ze gedurende langere tijd voorafgaand aan de mobilisatieprocedure zijn toegediend (bv. melfalan, carmustine, carboplatine), kunnen ze een lagere opbrengst van PBPC tot gevolg hebben. Toediening van filgrastim tezamen met melfalan, carmustine (BCNU) en carboplatine heeft juist een gunstig effect op de mobilisatie van PBPC. Indien transplantatie wordt overwogen, is het raadzaam de mobilisatieprocedure in een vroeg stadium van de behandeling te doen plaatsvinden òf alleen òf in aansluiting op een chemotherapie ten behoeve van deze mobilisatie. De PBPC worden na de behandeling met intensieve chemotherapie terug geïnfuseerd. De aanbevolen minimale opbrengst van PBPC is 2,0 × 106 CD34+ cellen/kg. De grootte van de milt regelmatig controleren en de diagnose miltruptuur overwegen bij donoren die pijn linksboven in buik of schouderpijn rapporteren. De veiligheid en werkzaamheid bij PBPC-mobilisatie bij normale donoren < 16 jaar of > 60 jaar is niet vastgesteld. PBPC-mobilisatie bij gezonde donoren uitsluitend toepassen bij normale klinische en laboratoriumvereisten voor donatie van stamcellen, met bijzondere aandacht voor de hematologische waarden en voor infectieziekten, en met als doel transplantatie van allogene stamcellen. Trombocytenaantallen nauwlettend controleren vanwege het zeer vaak optreden van trombocytopenie tijdens gebruik van filgrastim. Indien ≥ 1 leukaferese is vereist, is extra controle nodig bij donoren met trombocyten < 100 × 109/l voorafgaand aan de leukaferese. Indien trombocyten < 75 × 109/l, bij gebruik anticoagulantia of stollingsstoornissen in de anamnese geen aferese uitvoeren. De donoren controleren totdat hematologische parameters normaliseren. In verband met het mogelijke risico van stimulatie van een maligne myeloïde kloon wordt het aanbevolen de gegevens van de stamceldonoren systematisch te registreren om de monitoring van de veiligheid op lange termijn te garanderen. Bij follow-up tot aan vier jaar is geen abnormale hematopoëse gerapporteerd. Immunologische interacties tussen de allogene PBPC-graft en de ontvanger kan samengaan met meer kans op acute en chronische graft-versus-host-ziekte in vergelijking met beenmergtransplantatie.
Bij toepassing bij HIV-infectie het bloedbeeld regelmatig controleren; het aantal neutrofielen gedurende de eerste 2–3 dagen dagelijks controleren, daarna gedurende de eerste twee weken minimaal tweemaal per week en gedurende de onderhoudsbehandeling eenmaal per week of iedere twee weken. De grootte van de milt regelmatig controleren en de diagnose miltruptuur overwegen bij patiënten die pijn linksboven in de buik of die schouderpijn rapporteren. De effecten van filgrastim op neutropenie door beenmerginfiltratie door infectie of maligniteit zijn niet goed vastgesteld. Er is geen bewijs dat HIV-replicatie toeneemt in HIV-geïnfecteerde patiënten.
Niet beoordeeld: lithium zou het effect van filgrastim kunnen versterken, omdat lithium het vrijkomen van neutrofielen stimuleert.
Er zijn aanwijzingen dat de ernst van de neutropenie kan toenemen bij combinatie met fluorouracil. Dit is waargenomen bij een kleine groep patiënten.
Interacties bloedgroeifactoren algemeen.
Niet relevant: bij combinatie met relatief lage doses bleomycine is pulmonale toxiciteit gemeld, terwijl deze toxiciteit normaal pas bij hogere doses optreedt.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met cyclofosfamide.
Niet beoordeeld: gezien de gevoeligheid van snel delende myeloïde cellen voor myelosuppressieve cytotoxische chemotherapie dienen de koloniestimulerende factoren niet te worden toegediend binnen 24 uur na beëindiging van of binnen 24 uur voorafgaand aan de chemotherapie.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
KOLONIESTIMULERENDE FACTOREN | ||
---|---|---|
Lonquex
|
L03AA14 |
INTERFERONEN | ||
---|---|---|
IntronA
|
L03AB05 | |
Pegasys
|
L03AB11 | |
Pegintron
|
L03AB10 |
OVERIGE IMMUNOSTIMULANTIA | ||
---|---|---|
Copaxone
|
L03AX13 | |
L03AX15 | ||
Mozobil
|
L03AX16 |