Oraal bloedglucoseverlagend middel, behorend tot de sulfonylureumderivaten. Sulfonylureumderivaten stimuleren de secretie van insuline uit de β-cellen in de pancreas.
De plasmaspiegels van glibenclamide in de gesimuleerde pediatrische populatie (10-30 kg, 0,9 mg tweemaal daags) waren ongeveer 30%-60% lager dan de niveaus bij volwassenen (1,25 mg tweemaal daags). Met een kleiner lichaamsgewicht nam de concentratie toe, maar deze overschreed de plasmaspiegels bij volwassenen alleen in minimale mate bij slechte metabolizers.
Cmax(6 mg/mL suspensie): 201,71 ng/mL±71,43 ng/mL
Cmax(0,6 mg/mL suspensie): 206,93 ng/mL±67,33 ng/mL
T1/2: ∼ 8 uur
[SmPC Amglidia]
Tablet 5 mg
Neonatale diabetes mellitus |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Zeer vaak (≥ 10 %): Neutropenie, Hypoglykemie, voorbijgaande diarree, buikpijn, Braken, Dyspepsie, Voorbijgaande verhoogde transaminasen, Huiduitslag
Vaak (1-10 %): Wazig zien, Verkleuring tanden
[EPAR AMGLIDIA 0,6 mg/mL orale suspensie]
Meest voorkomend: hypoglykemie.
Verder zijn gemeld: maag-darmstoornissen (zoals misselijkheid, braken, diarree of obstipatie). Allergische huidreacties (zoals fotosensibilisatie). Afwijkingen in het bloedbeeld (leukopenie, trombocytopenie, agranulocytose). Intolerantie voor alcohol. Cholestatische icterus.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Wees voorzichtig bij G6PD-deficiëntie vanwege de kans op hemolytische anemie bij behandeling met sulfonylureumderivaten; overweeg een bloedglucoseverlagend middel uit een andere klasse.
Periodieke controle van het bloedbeeld (vooral leukocyten- en trombocytentelling) en de leverfunctie zijn gewenst.
Bij gebruik van sulfonylureumderivaten kan hypoglykemie optreden. De kans op hypoglykemie neemt toe bij: hoge leeftijd, nier- of leverfunctiestoornis, onregelmatige voeding en ondervoeding, ongewone lichamelijke belasting, alcoholgebruik, combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie Interacties) en bepaalde ontregelingen van het endocriene systeem (bv. schildklieraandoening, hypofyse- of bijnierinsufficiëntie). Bij ouderen is het soms moeilijker hypoglykemie te herkennen. Hypoglykemie kan terugkeren na een ogenschijnlijk herstel door gebruik van koolhydraten.
In stress-situaties (koorts, trauma, infectie of operatieve ingreep) kan diabetes ontregelen; tijdelijk overschakelen op insuline kan nodig zijn.
Overschakelen van insuline op een sulfonylureumderivaat als regel in een ziekenhuis uitvoeren.
Relevant: Toename sulfonylureumderivaten: lopinavir en ritonavir remmen het metabolisme.
Overig effect: niet-selectieve β-blokkers kunnen het herstel uit een hypoglykemie vertragen en bepaalde symptomen van hypoglykemie (hartkloppingen, tachycardie, trillen) maskeren. Andere waarschuwingssignalen van hypoglykemie (zoals hongergevoel, wazig zien, moeite met concentreren en zweten) blijven bestaan. Tevens kunnen ze tijdens hypoglykemie kortdurend ernstige hypertensie veroorzaken. Tijdens hypoglykemie komt adrenaline vrij dat direct α-receptoren stimuleert (gevolg onder andere vasoconstrictie) en β-receptoren stimuleert (gevolg onder andere vasodilatatie); door toediening van een β-blokker wordt vasoconstrictie niet langer tegengewerkt. Selectieve β-blokkers hebben deze effecten in mindere mate dan niet-selectieve β-blokkers.
Bovendien kan de hypoglykemische werking van het sulfonylureumderivaat afnemen, omdat β-blokkers de door sulfonylureumderivaten geïnduceerde insulinesecretie uit het pancreas remmen.
Een niet-selectieve β-blokker wordt bij voorkeur vermeden, maar dit is niet altijd mogelijk. De 'veiligheid' van een selectieve β-blokker is relatief; bij hoge doses kan de selectiviteit verloren gaan.
Niet relevant: het metabolisme kan worden geremd door fluconazol, ketoconazol, miconazol en voriconazol.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met cotrimoxazol (behalve met tolbutamide, zie aldaar).
Niet beoordeeld: bepaalde middelen kunnen de hypoglykemische werking versterken, waaronder ACE-remmers, allopurinol, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, chinolonen, chlooramfenicol, claritromycine, cyclofosfamide, danazol, disopyramide, fenylbutazon, fibraten, fluoxetine, ifosfamide, MAO-remmers, pentoxifylline (in hoge dosering), probenecide, salicylaten, sulfonamiden, sympathicolytica en tetracyclines.
Bepaalde middelen kunnen de hypoglykemische werking verminderen, waaronder acetazolamide, adrenaline, diazoxide, fenobarbital, fenothiazinederivaten (zoals chloorpromazine), fenytoïne, glucagon, glucocorticoïden, laxantia (bij langdurig gebruik), oestrogenen, progestagenen, rifampicine, sympathicomimetica, thiazidediuretica en thyreomimetica.
Alcohol kan de hypoglykemische werking versterken en kan een disulfiram-achtige reactie veroorzaken.
Clonidine en H2-antagonisten kunnen de hypoglykemische werking versterken en verminderen. Clonidine kan de beginsymptomen van een hypoglykemie maskeren.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
BIGUANIDEN | ||
---|---|---|
A10BA02 |
GLUCAGONACHTIG PEPTIDE-1-AGONISTEN (GLP-1-AGONISTEN) | ||
---|---|---|
Trulicity
|
A10BJ05 | |
Bydureon
|
A10BJ01 | |
Victoza, Saxenda
|
A10BJ02 |
NATRIUMGLUCOSE-COTRANSPORTER-2-REMMERS (SGLT-2-REMMERS) | ||
---|---|---|
Forxiga
|
A10BK01 | |
Jardiance
|
A10BK03 |