Dapson heeft een bacteriostatische werking tegen Mycobacterium leprae (bacil van Hansen). Het remt het enzym dihydropteroaatsynthetase door competitie met para–aminobenzoëzuur (PABA), waardoor het foliumzuurmetabolisme wordt geremd. Het resistentie-percentage bedraagt, afhankelijk van het endemische gebied, 1–7%. Na het staken van de therapie kan een recidief optreden, met name bij de lepromateuze vorm. Hervatten van de therapie heeft dan meestal effect, omdat er doorgaans geen sprake is van resistentie, maar van persistentie (bacteriën zonder celdeling en met een zeer laag metabolisme).
Dapson vermindert bij dermatitis herpetiformis vooral de (ernstige) jeuk en controleert de huidlaesies. Het heeft echter geen invloed op de hoeveelheid IgA in de huid en de afzettingen van lokale complementreacties. Het werkingsmechanisme van dapson bij deze indicatie is onbekend.
Geen specifieke gegevens over kinetiek bij kinderen beschikbaar.
Tablet 100 mg
Lepra, dermatitis herpetiformis |
---|
|
Bij lever– en/of nierfunctiestoornissen doseren op geleide van de bloedspiegel: 0,1–7 microg/ml (gem. 2,3 microg/ml).
Soms (0,1-1%): tachycardie. Hoofdpijn, vertigo, paresthesie, slapeloosheid. Psychotische reacties. Misselijkheid, braken, buikpijn, anorexie. Proteïnurie, nefrotisch syndroom, renale papillaire necrose. Wazig zien. Oorsuizen. Infertiliteit bij mannen. Koorts. Mononucleosis infectiosa-achtig syndroom. Fotosensibilisatie, lupus erythematodes.
Zelden (0,01-0,1%): bloedbeeldafwijkingen: hemolyse, hemolytische crisis (bij G6PD–deficiëntie), methemoglobinemie (m.n. bij hogere doseringen), leukopenie, agranulocytose. Ernstige hypo–albuminemie. Bij een hoge dosering (200–300 mg/dag) treden hemolyse, methemoglobinemie en leukopenie vaak binnen enkele weken op.
Verder zijn gemeld (frequentie van optreden onbekend):
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Leverfunctie: Controleer vóór en tijdens de therapie de leverfunctie; bij abnormale waarden de therapie met dapson uitstellen totdat de oorzaak van de abnormaliteit is vastgesteld. Toxische hepatitis en icterus zijn gerapporteerd in het begin van de therapie. Hyperbilirubinemie kan vaker optreden bij patiënten met G6PD-deficiëntie.
Bloedbeeld: Wees voorzichtig bij licht tot matig ernstige G6PD–deficiëntie (de ernstige vorm vormt een contra-indicatie, zie rubriek Contra-indicaties), methemoglobinereductase-deficiëntie, andere condities die hemolyse kunnen uitlokken (bv. infectie, diabetische ketoacidose), hartaandoeningen, longziekten en lever- of nierfunctiestoornissen. Bij een hoge dosering (200–300 mg/dag) treden hemolyse, methemoglobinemie en leukopenie vaak en binnen enkele weken op. Controleer het bloedbeeld regelmatig: de eerste maand wekelijks, dan gedurende 6 maanden maandelijks en daarna tweemaal per jaar; controleer bij lever– en/of nierfunctiestoornissen vaker. Bij een significante reductie van leukocyten, trombocyten of van de hematopoëse de toediening staken.
Bij ontstaan van een dapson–allergie de toediening onmiddellijk staken; bij doorbehandelen kunnen reacties als exfoliatieve dermatitis, hepatitis, albuminurie en psychose ontstaan, soms met fatale afloop.
Irreversibele motorische neuropathie: Bij het optreden van spierzwakte of verergering hiervan de toediening staken om irreversibele motorische neuropathie te voorkómen.
In het verloop van lepra kunnen zich ernstige immunologische complicaties voordoen. Deze lepra-reacties kunnen worden ingedeeld in type I-reacties of 'reversal reactions' en type II-reacties of erythema nodosum leprae;
Tijdens de reacties de reeds ingestelde behandeling in principe voortzetten en daarnaast de opgetreden reactie behandelen.
Relevant:
De concentratie daalt door rifabutine en rifampicine. De interactie is klinisch niet relevant bij de behandeling van lepra (rifampicine 1x per maand); deze behandeling verloopt volgens protocol.
Het effect van VKA's kan worden versterkt, waarschijnlijk door een verhoogde afbraak van stollingsfactoren gedurende de koortsperiode.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met orale anticonceptiva of met TNF-α-antagonisten.
Niet beoordeeld:
Het risico op hematologische bijwerkingen (zoals agranulocytose) kan worden verhoogd door foliumzuurantagonisten zoals pyrimethamine en sulfonamiden.
Probenecide remt de excretie met urine waardoor de plasmaconcentratie wordt verhoogd.
Geactiveerde kool kan de absorptie en enterohepatische kringloop van dapson verminderen.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.