Farmacogenetica
Hoe een patiënt reageert op een geneesmiddel kan sterk verschillen van persoon tot persoon. Deze verschillen kunnen optreden in zowel geneesmiddelenrespons als het ontstaan van bijwerkingen. Soms kunnen deze verschillen (deels) worden verklaard door variaties in het genetische profiel. Wanneer deze variaties bekend zijn, kan farmacotherapie voor de individuele patiënt worden verbeterd door rekening te houden met dit genetische profiel.
Welke variaties zijn er?
Er zijn verschillende soorten genetische variaties te vinden die gelegen zijn in onder andere de genen van enzymen en transporters. Op basis van de genetische variatie kan de omzetting van het geneesmiddel variëren. Ook het transport van een geneesmiddel de cel in of de cel uit kan worden beïnvloed. Ten aanzien van de genetische varianten in enzymen kunnen vier categorieën worden onderscheiden:
Verschillen in deze metabole capaciteit kunnen leiden tot verschillen in blootstelling aan een geneesmiddel en daarmee in effectiviteit en bijwerkingen.
Naast de enzymen die een rol spelen bij het metabolisme van geneesmiddelen, kan ook sprake zijn van genetische variatie in de SLCO1B1 transporter (solute carrier organic anion transporter 1B1). Deze transporter is onder andere verantwoordelijk voor transport van statines van de poortader naar de lever. Genetische variatie kan hier leiden tot een verminderde activiteit van deze transporter en daarmee tot een afname van de hoeveelheid statine in de lever en een toename van de plasmaconcentratie. Dit laatste kan het risico op myopathie verhogen.
Andere eiwitten die op basis van genetische verschillen een belangrijke rol kunnen spelen bij de geneesmiddelrespons zijn HLA-eiwitten (humaan leukocytenantigeen). HLA-eiwitten spelen een rol bij afweerprocessen. Genetische variatie in deze eiwitten kan leiden tot verschillen in de sterkte van een afweerreactie tegen bijvoorbeeld een eiwitgeneesmiddel of een geneesmiddel dat leidt tot modificatie van eiwitten in het lichaam (bijvoorbeeld door binding van het geneesmiddel of zijn metabolieten aan eiwitten).
Klinische toepassing van farmacogenetica
Nederland is wereldwijd voorloper op het gebied van farmacogenetica. De werkgroep Farmacogenetica van het Geneesmiddel Informatie Centrum van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) heeft sinds 2005 voor meer dan 90 geneesmiddelen adviezen opgesteld ten aanzien van variaties in genetisch profiel. Zo kan het advies zijn om de dosis van een bepaald geneesmiddel aan te passen, om voor een alternatief geneesmiddel te kiezen of om extra te monitoren bij gebruik van een geneesmiddel bij een patiënt met een bepaalde genetische variatie. Wat hierbij van belang is, is dat de adviezen er zijn voor patiënten waarvan het genetische profiel bekend is en dat hierop kan worden bewaakt in de voorschrijf- en apotheekinformatiesystemen wanneer deze als contraindicatie is ingevoerd. Momenteel wordt in de voorschrijfsystemen en apotheekinformatiesystemen nog niet bewaakt op het al dan niet genotyperen voorafgaand aan de start van therapie.
Daarnaast geldt dat wetenschappelijke literatuur (die de basis is voor de adviezen) veelal alleen volwassen patiënten beschrijft. Het is in zulke gevallen nog onduidelijk of en hoe deze informatie te vertalen is naar kinderen. Zeker als je bedenkt dat geneesmiddel-metaboliserende enzymen zich geleidelijk ontwikkelen bij kinderen.
In het Kinderformularium
In het Kinderformularium vermelden we beschikbare informatie over eventuele invloed en/of de benodigde aanpassingen op basis van het genetische profiel in de rubriek ‘Waarschuwingen en voorzorgen’.
Meer informatie
Voor meer informatie over farmacogenetica verwijzen we u ook graag naar onderstaande websites.